Zijn ogen gleden over de mensen, over de omgeving en alle dingen die zich daarin afspeelden. Lachende kinderen die samen met hun ouders op hun gemakje over de rommelmarkt schuifelden. Onwillekeurig bracht het een glimlach op zijn lippen teweeg. De zachte muziek van een orgel speelde op de achtergrond een zweverige melodie en de geur van versgebakken wafels enkele kraampjes verder deed het water in zijn mond lopen. Årud droomde weg, van een wereld waarin hij en
zijn familie degenen waren die over de markt liepen. Dag en nacht verschil van de realiteit. Hij zuchtte zacht, sloeg zijn blik teneer en dacht aan zijn beide ouders die vandaag weer de knoken van hun lijf zouden werken op de boerderij waar amper nog iets van overschoot. Adam en Maiken hadden het beter getroffen, voor hen was zondag een dag waarop ze samen met de andere jeugd van het dorp samenkwamen en wat op het grasveld in de buurt van hun gammele huisje speelde. Voor Årud zelf was die tijd helaas lang vervlogen tijd. Hij had verplichtingen gekregen, dingen die hij moest doen om het voortbestaan van zijn gezin te garanderen. De jongen werd uit zijn gedachten opgeschrikt toen er iemand met zijn hand langs de tafel van zijn kraampje streek.
’Wat verkoop je jongen?’ vroeg een oude man met een zachtaardige glimlach op zijn smalle lippen. Årud observeerde hem voor enkele seconden. De man droeg een deftig, alledaags maatpak, op zijn neus stond een grote, ouderwetse bril met dikke brilglazen. Maar het was de wandelstok die hij in zijn hand droeg die het meeste van zijn aandacht kreeg. Het heft had de vorm van een haas, uiterst gedetailleerd en helemaal glad gepolijst. De man verplaatste zich op zijn andere been en Årud merkte dat hij aan het staren was zonder op zijn vraag te antwoorden.
’Wel?’ vroeg hij opnieuw, zijn stem klonk warm en aangenaam. Årud glimlachte terug, krabde kort aan de achterkant van zijn haar en keek naar de nog niet verkochte spullen die op de tafel tussen hem en de oude man in lagen.
’Voornamelijk boeken, maar ook cd’s.’ De man maakte een hummend geluid en drukte met zijn vrije hand zijn bril nog wat beter op zijn neus.
’Een echte klassieker zie ik hier.’ sprak hij zachtjes terwijl hij naar het boek van de Sprookjes van Grimm uitreek. Årud had de man nog steeds nauwlettend in de gaten, het was namelijk alsof hij hier helemaal niet thuishoorde. Een man van zijn stand -Årud schatte hem aan de hand van zijn uiterlijk in als een zeer slim en rijk iemand- hoorde niet rond te dolen op een rommelmarkt waar je enkel de restjes van de restjes kon vinden. Hoe langer hij naar hem keek, hoe meer kriebels hij kreeg, letterlijk. Het was net alsof er honderden kleine beestjes over zijn huid kropen en de haartjes op zijn lichaam lieten bewegen. Årud krabde nerveus aan de bovenkant van zijn arm.
’Wilt u het kopen?’ Vroeg hij zo beleeft hij kon, en zag hoe een tweede persoon zich bijvoegde aan zijn standje.
’Uiteraard, dit kan ik niet tussen mijn vingers laten doorglippen.’ knikte de oude man en tastte naar de binnenzak van zijn vest. Zijn hand bleef er verdacht lang zitten, alsof hij zocht, iets wat niet zijn portefeuille was. Årud fronste verward zijn wenkbrauwen, maar werd opgeschrikt door de tweede man die hem opeens een vraag stelde. Kwaad.
’Vanwaar komen deze?’ brieste de man en tilde enkele cd hoezen in de lucht. Årud voelde hoe zijn wangen rood kleurden en hij slikte.
’Ehh..’ mompelde hij, deed een kleine stap naar achteren. Terwijl opende de man een van de cd hoezen en wees naar een naam die er met alcoholstift in was geschreven. Lichtjes vervaagd, maar nog duidelijk leesbaar.
’Deze zijn niet van jou als ik me niet vergis. Of is misschien heel toevallig jouw achternaam ook Sørense?’ De jongen slikte opnieuw, besefte dat hij zojuist betrapt was.
’Schooier. Dief.’ beschuldigde de man hem, en Årud voelde hoe de adrenaline door zijn aderen begon te gieren.
’Meneer ik ben er zeker van dat dit een misverstand is.’ hoorde hij de oude man zich moeien in het gesprek, hij nam het op voor hem.
’Ik wil het niet horen. Hij is op mijn domein gekom…’ maar de rest van het gesprek bleef een groot vraagteken. Årud had het op een lopen gezet. Hij voelde de dikke kasseien van het stadsweggetje in zijn voeten priemen doordat zijn schoenzolen zo dun waren. Zijn rugzak die hij had meegegrist bonkte tegen zijn rug en de briefjes geld die hij verdiend had hoorde hij kraken in zijn zak. Zo gemakkelijk was het voor hem om ergens te vertrekken en heel zijn hebben en houden mee te nemen.
Na vijf minuten van intensief rennen kwam hij op een grote parking uit. Årud opende zijn mond, plaatste een hand in zijn zij en trachtte op adem te komen. Hij stond lichtjes voorovergebogen, keek onder zijn arm door of de man nergens nog te bespeuren was. Het geluk leek hem mee te zitten, totdat hij opeens een vreemde stem hoorde roepen.
’Kleine!’ Hij fronste zijn wenkbrauwen, draaide zijn hoofd in de richting van het geluid om te kijken of het op hem bedoeld was.
’Je moet niet zo raar kijken, ik heb het op jou hoor.’ Årud ging weer rechter staan, rolde kort met zijn schouders. Hij was echt niet klein voor zijn zestien jaar.
’Wat moet je?’ riep hij de jongen toe die hem had aangesproken. Het was een jongeman die op een motor zat, de rest van de jongens die hem vergezelden stonden langs hun motor.
’Kom even hier.’ Årud kneep zijn ogen bedenkelijk tot spleetjes en hees zijn rugzak wat beter op zijn tas. Het was alsof hij aan gave had om van het ene conflict in het andere te lopen. Aarzelend liep hij op het groepje jongens af. Hij schatte hen enkele jaren ouder als hem, en de meeste van hen stonden vol tatoeages.
’Ja?’ vroeg hij, wachtende op wat nu net het probleem was geweest en bleef op enkele meters afstand staan, klaar om het voor een tweede keer op een lopen te zetten als het fout uitdraaide.
’Hoe loop jij er eigenlijk bij?’ vroeg diezelfde jongen opnieuw en gebaarde naar zijn kledij waarna hij over zijn schouder keek naar de rest van zijn groepje. In koor begonnen ze te lachen.
’Dag.’ beet Årud hem nijdig toe en maakte aanstalte om weg te gaan. Ondanks dat hij amper volwassen was had hij wel betere dingen te doen dan flauwe praatjes maken met jongens die hem niet serieus namen.
’Heeey, het was een mopje hoor, blijf effe staan.’ Diezelfde jongen stapte van zijn motor af en liep hem op een drafje achterna.
’Een mopje kleine, ken je dat?’ Årud voelde een hand op zijn schouder en draaide zich waarschuwend om, zijn blik op donderen.
’How kleine, ga je me doodschieten met die blik?’ de getatoeëerde jongen plukte een tandenstoker van tussen zijn tanden en stak zijn handen in de lucht als teken dat hij geen kwaad van zins was.
’Wat is het probleem dan?’ vroeg Årud op zijn beurt, en keek naar de tandenstoker die hij tussen zijn vingers liet doordraaien toen hij zijn armen weer had laten zakken.
’Helemaal geen probleem kleine, ik wou je gewoon een vraag stellen.’ Als hij nog een keer kleine zou zeggen zou hij die tandenstoker uit zijn handen grissen en in zijn oog prikken.
’Ik luister.’ -
’Loop effe mee.’ Tegen zijn zin wandelde hij met de jongen mee naar de rest van zijn groep. Ergens moest hij toegeven dat zijn nieuwsgierigheid geprikkeld was, maar toch was hij op zijn hoede.
’Wat denk je van een bijbaantje?’ werd hem gevraagd toen de jongen zijn been weer over zijn motor had geslagen.
’Wat voor bijbaantje?’ vroeg Årud en slikte kort. Zijn ogen schoten schichtig over de gezichten van de individuen met hun motoren. Hun tatoeages lieten hen er vervaarlijk uit zien, maar toch hadden ze allemaal een vriendelijke blik in hun ogen.
’Eentje waarmee je veel geld kan verdienen.’ De rest van de groep knikten bevestigend en één iemand kwam zijn kant op gewandeld.
’Ik ben Bruce.’ het was de meest gezette kerel van de groep en daarbij ook de eerste die zichzelf voorstelde.
’Årud.’ antwoordde hij en schudde zijn enorme hand.
’Hoe oud ben je?’ vroeg Bruce hem, en keek kort naar de
leider van de bende.
’Aangezien Leith de meest belangrijke vraag vergeet te stellen.’ Leith stak zijn hand kort op en haalde breed grijnzend zijn schouders op. De tandenstoker die hij zojuist in zijn handen had gehad stak weer vertrouwd tussen zijn kiezen.
’Pas zestien geworden.’ Het geïntimideerde gevoel wat hij zojuist nog gehad had leek stilaan te verdwijnen.