Hij stond voor de balie te wachten, redelijk geduldig. Naast zijn voeten stond de donkerblauwe reiskoffer, gevuld met kleren. Hij had in de berging nog een verhuisdoos met boeken, foto's en andere rotzooi staan. Maar dat was voor later. Eerst maar eens bij die kamer komen. Hij staarde naar het stapeltje in zijn handen. Inschrijvingen voor extra vakken, een aanvraag van zijn oom en tante of hij met kerst ook twee weken terug mocht komen. En natuurlijk zijn informatie, nodig voor de mysterieuze kamer. Hij had geen idee met wie of wat hij opgescheept zou worden. Dat was eigenlijk overdreven gezegd. Het waren jongens, de directie zou nóóit gemixte kamers toestaan. En hopelijk waren het niet al te krachtige types. Hij had al een paar horrorverhalen van toekomstige klasgenoten gehoord. Van mensen die in een kamer zaten met een mutant die alle zuurstof in de kamer opzoog als hij boos was. Dat klonk niet echt als een ideale verblijfplaats, meende Ira. De rij werd ondertussen korter en korter, tot hij de vrouw die daar kalmpjes formulieren aannam kon zien. Hij was eindelijk aan de beurt en stak het papiertje uit. ''Goedemiddag..'' mompelde hij redelijk beleefd. ''Hallo, jongeman.'' was haar montere antwoord, waarna ze iets opzocht in een lijst. ''Ira Kinsley, kamer 27.'' las ze op uit een tabel. Vlug bedankte hij haar en pakte zijn tas op.
Eerst zou hij maar eens langs de kamer gaan. Een goed bed claimen, zijn spullen erop dumpen en dan wat leuks doen. Dat was de planning voor nu. Hopelijk was hij de eerste. Pas toen Ira in de juiste gang beland was besefte hij zich iets: Sleutel. Dat woord schoot door zijn hoofd. Hij had geen sleutel. Geweldig. Maar, zo relativeerde hij het, dat betekende vast wel dat er al iemand anders was. Met gehaaste passen die het idee van een belangrijke afspraak wekten schoot hij de gangen door. De koele vingers die over zijn schouder leken te glijden negeerde hij. Dat kwam ervan als hij geïrriteerd raakte, dan trokken de geesten die hem omringden al helemaal naar hem toe als wespen op een beker mierzoete limonade. Een rilling liep over zijn ruggegraat, maar ook dat werd glashard genegeerd.
24, 25. Een schoonmaakhok. Ah, 26 en dan uiteindelijk: Zevenentwintig. Het nummer van de kamer die zijn kamer zou worden. Een mahoniehouten deur met een wit plakkaat erop. In zwart opschrift stond het cijfer op het wit gedrukt. Het donkerbruine hout was omringd door slaapverwekkend braaf behang: lichtgelig met strepen erop. Een binnenhuisarchitect was aan deze gang niet te pas gekomen. Terug naar zijn doelwit: De deur. De deur was gesloten. Nou betekende dat helemaal niets, maar toch.. Hij stak zijn hand uit, omklemde de metalen deurknop en duwde die naar beneden. Trok aan de deur. Duwde ertegen. Een licht gerammel was het enige resultaat. Dicht. Potdicht. Ira zuchtte.
Zijn koffer smakte hij aan de zijkant tegen de muur aan, vlak naast de deur. Een gevaarlijk harde knal klonk, gelukkig zat er niets breekbaars in. En nu moest hij maar hopen dat er iemand aankwam. Een van de twee kamergenoten die hem beloofd waren. In een soort vage hoop dat er misschien al iemand binnen was klopte hij nog zachtjes op de deur, om vervolgens een half rondje te draaien en de beide uiteindes van de gang scherp in de gaten te houden. In een soort vage hoop dat er misschien al iemand binnen was klopte hij nog zachtjes op de deur, om vervolgens een half rondje te draaien en de beide uiteindes van de oersaaie gang scherp in de gaten te houden. Want vroeg of laat zouden ze komen. Met de sleutel.. Hopelijk.