Onderwerp: Re: Don't be that fool to believe I won't hurt you. [Devon] vr nov 27, 2015 10:40 pm
Don't be that fool to believe I won't hurt you.
De weerwolf voelde als een parasiet in zijn vacht. Klein, zo licht als een veertje en bovenal verschrikkelijk vervelend. Devon deed de vreemdste uithalen, draaide zichzelf in de meest onwaarschijnlijke hoeken, maar op geen enkele manier kon hij met zijn voorpoten of bek bij de weerwolf. Zijn laatste optie was dan ook om zich als een enorme baksteen op zijn zij te laten vallen. Het beest gaf geen kik toen hij met zijn halve gewicht op hem neer kwam. Iedere keer meer verbaasde de wolf Devon een stukje meer. Nog steeds waren de ijzersterke kaken van de wolf niet van elkaar af te krijgen en het werd langzaam duidelijk dat de wolf niet zonder slag of stoot zou loslaten. Hij ging voor het vlees, voor het bloed, voor dat kleine beetje menselijke geur dat nog in Devon schuilging. Met enige moeite kon Devon de wolf met zijn achterpoot van hem afstampen, waarbij het stuk, rauwe vlees met hem mee weg vloog. Letterlijk. Een enorme klap was hoorbaar en met een duidelijke pijn in zijn ogen keek hij op, naar de zwarte schim die ondertussen op de grond beland was. Een humeurige brom verliet zijn keel en Devon richtte zijn enorme lichaam richting de wolf die ook langzaam weer op zijn poten kwam te staan. Het leek alsof de wolf hem uitdaagde, op de meest onrespectvolle liet hij het stuk vlees op de grond vallen en staarde met grimmige, oranje achtige ogen in die van Devon. Het maakte hem misselijk, werkelijk niéts van Storm leek over te blijven in het gruwelijke wezen dat voor hem stond. ‘Vermoord hem niet. Hoe graag je hem dood wilt hebben, ik zit daar wel nog ergens in.’ De ijzige woorden van Hal spookten door zijn hoofd en deden de haren op zijn lichaam lichtjes omhoog gaan staan.
Zijn wonde had een verschrikkelijk brandend gevoel, een wat hij nooit eerder gevoeld had. Hij zou willen kijken hoe het eruit zag, maar het kleine stroompje bloed dat alsmaar feller begon te stromen sprak boekdelen. Was het het speeksel van de weerwolf dat er voor zorgde dat zijn helingsproces niet zo snel als gewoonlijk ging, of was het omdat er letterlijk een gapend gat in zijn rug stond? Devon had er geen idee van, net zomin als hij tijd had om er verder aandacht aan te besteden. Storm richtte zijn blik het bos in, verlegde zijn focus van Devon naar… naar iets anders. ’De brul kwam van hier!’ Zijn hartslag was al ver boven het normale tempo gestegen, maar nu leek het bijna uit zijn borstkast te bonken. Devons waarschuwende- en pijnlijke brullen waren net zoals het gehuil van Storm oorverdovend geweest, hadden dúidelijk de interesse van studenten opgemerkt. Hij schudde niet-begrijpend met zijn enorme kop. Verdomme, wie was er nu zó stom om tijdens de volle maan buiten te komen? Ze zaten hier op een eiland vol mutanten, een eiland waar de vreemdste dingen helemaal niet vreemd waren, je zou toch op zijn minst denken dat ze het gezond verstand hadden om het verband te leggen tussen gehuil en een volle maan. Zelfs Devon wist dat, het was iets waar je gewoon geen lessen voor moest volgen, het was iets dat aan de kleinste kinderen in griezelverhaaltjes verteld werd. Algemene kennis. ‘Check dit.’ Natuurlijk werd Devon als eerste opgemerkt. Hij doemde als een marmeren beeld op tussen de bomen, had absoluut niets van camouflage hier tussen de dichte begroeiing. Hij staarde met angst in zijn ogen over de weerwolf heen, recht in de ogen van een meisje dat zeer veel interesse leek te hebben in de witte beer voor haar. Wat ze niet opmerkte was de weerwolf die in de schaduwen stond. Of in ieder geval te laat. Veel te laat. Devon wilde zijn bek net openen om opnieuw te brullen, om hun af te schrikken en weg te jagen, maar Storm was hem voor. Hij keek nog kort achterom naar Devon, voordat hij regelrecht op het groepje afsprong.
Het was duidelijk te zien dat Storm op die lutteloze seconden perfect had uitgedokterd wat hij wilde doen. Eérst opjagen en dan doden. Het geschreeuw van het zestal leek het monster in hem enkel maar feller aan te wakkeren. Devon drukte zich af, waarbij zijn achterpoten zich eerst in de grond groeven, voor hij als een enorme witte pijl achter hen aan schoot. Met twee hemelsbrede passen had hij de afstand die tussen hem en Storm was ingehaald en klauwde hij op dezelfde manier naar de achterhand van Storm net zoals hij naar de benen van het meisje geklauwd had. Heel nipt miste hij, voelde enkel de schrale staart langs de binnenkant van zijn poot strijken maar raakte voor de rest niets van de wolf. Een afgrijselijke gil vulde de kille nacht en Devon zag hoe de wolf zijn reeds bebloede tanden rond de arm van het meisje sloot. Een van de jongens was er met de andere drie meisjes vandoor aan het rennen, de andere bleef achter bij het bloedige tafereel. Alsof hij een ware held was raapte hij een stok van de grond en begon er mee richting de ribben van de wolf te steken. Devon opende zijn bek en brulde regelrecht in het gezicht van de jongen als teken dat hij hier zo snel mogelijk vandaan moest rennen. Maar in plaats van het op een lopen te zetten trok hij lijkbleek weg en verloor zijn evenwicht. Met een doffe klap viel hij op de grond en zonder aarzelen plaatste Devon zichzelf als een levens schild over hem terwijl hij met zijn kop in de richting van het meisje en Hal stond. Luid ademend krabbelde jongen onder het witte ‘huis’ uit en zette het op een lopen in dezelfde richting als de rest van zijn vrienden. Het was hem meer als duidelijk dat dit niet een gevecht was dat hij moest of zelfs maar kón strijden.
Storm stond wakend over het meisje heen, net zoals Devon dat bij de jongen gedaan had. Alleen was zijn prooi in een veel slechtere toestand. Het was duidelijk dat zijn focus van Devon over was gegaan naar het meisje, hij was nu zijn tegenstander in plaats van zijn prooi. Devon moest het slim spelen, denken zoals de wolf zou denken, denken zoals een beer zou denken. En de ‘position switch’ die hij daarvoor gemaakt had was ideaal. Uitdagend liet hij zijn hoofd zakken op dezelfde hoogte als Storm en begon stilaan rond hem en zijn prooi heen te cirkelen. Zijn gigantische poten sloften door de aarde en zijn nagels zorgden ervoor dat er kleine geultjes achterbleven op de plaats waar hij gelopen had. Dénk als een beer. sprak hij zichzelf toe en ademde diep in en uit waarbij hij de pijn in zijn rug zo goed als mogelijk probeerde te negeren. In het wild zou een wolf zijn prooi niet willen en kunnen verslinden zo lang er een ander beest op de loer lag dat een potentiële vijand was en zijn prooi zou kunnen afnemen. Ondanks dat Storm niet meer gericht op Devon jaagde, zou hij wel nog steeds op de beer moeten focussen omdat hij een dreigend gevaar was. Het waarschuwende geblaf deed hem niets, het enige waar hij zijn aandacht op richtte was de veiligheid van het meisje dat huilend in elkaar gekrompen op de grond lag. Dit zou Hal zichzelf nooit vergeven.
Met een klein sprongetje ging hij over van zijn sloffende pas naar een lichte looppas. Nog steeds cirkelde hij rond het duo heen waardoor er een cirkel van platgetrapte aarde rondom hen verscheen, als een onzichtbare barrière. Hij zag hoe de weerwolf hem met zijn ogen volgde en langzaam maar zeker zag Devon een patroon terugkomen. Hoe hij links over zijn schouder keek en drie tellen later zijn hoofd draaide om over zijn rechterschouder te kijken. Links, één, twee, drie, rechts, één, twee, drie… En toen kwam het moment, het moment waarop Storm zijn hoofd moest draaien en voor een fractie van een seconde weg moest, zijn fragiele moment. Zonder aarzelen week Devon van zijn vaste ‘pad’ en keerde zijn robuuste lichaam naar binnen. Hij stak zijn voorpoten naar voren uit en graaide ermee naar de wolf, een boven zijn rug, een onder zijn buik. Met zijn muil greep hij naar de losse huid boven zijn hals en klemde zijn vel lichtjes tussen zijn tanden. In zijn zweefmoment bonkte hij met zijn borstkas tegen het lichaam van de wolf en zeulde hem gewoon mee de lucht in. Alsof het precies uitgemeten was, zweefden ze samen over het lichaam van het meisje dat achter de wolf had gelegen en kwamen ze enkele meters verder weer tegen de grond. Devon deed geen moeite om zichzelf op te vangen, in plaats daarvan liet hij zichzelf samen met de weerwolf -die hij in zijn greep had- op de grond smakken. Door de snelheid waarmee ze op de grond kwamen rolde hij over zijn rug en voelde hoe de weerwolf daardoor nóg verder geslingerd werd. Gewillig opende hij zijn bek en liet hem gewoon gaan waar hij ging zonder dat hij daarbij zijn nekvel zou beschadigen. Zacht kreunend kwam Devon weer recht en kuchtte zacht om het stof dat rond hem hing weg te krijgen. Onmiddellijk draaide hij zich om en liep weer naar het meisje om haar vervolgens met zijn bezorgde, zachte ogen aan te kijken. Haar arm bloedde meer dan goed voor haar was en Devon haalde voorzichtig zijn tong over de wonde om te kunnen kijken hoe de wonde eruit zag. Zijn maag draaide om bij het zien van de gaten die in haar arm stonden en luid briesend draaide hij zich opnieuw om te kijken waar de wolf gebleven was. Langzaam maar zeker voelde hij naast angst ook woede opborrelen. De weerwolf had niet alleen het meisje pijn gedaan, maar ook Storm. Hij zou het niet meer kunnen houden als hij wist wat hij gedaan had, het zou hem kwellen, en als Storm gekweld was, dan waren Devon en Nadya dat ook. Het was een grote vicieuze cirkel. Met een luide bonk liet hij zijn voorpoot op de grond terechtkomen en brieste nogmaals waardoor er kleine wolkjes hete lucht uit zijn neusgaten waren. Hij moest het meisje beschermen, haar op de een of andere manier wegkrijgen al had hij geen flauw idee hoe hij dat moest klaarspelen.
Oh cherie amour, pretty little one that I adore ♦ ♦ ♦
Onderwerp: Re: Don't be that fool to believe I won't hurt you. [Devon] za nov 28, 2015 1:14 pm
.Lupos.
I will find you, I will kill you.
Lupos had het er ergens een beetje lastig mee, meer verward. Want het ene moment rook de beer naar mens en het andere moment was er enkel maar die muskusachtige boomgeur van een dier dat zijn leven slijt in het bos en bij de rivieren. Hij kon zich niet herinneren hoeveel beren hij in zijn leven was tegen gekomen maar aangezien hij de geur herkende was dat een indicatie dat hij ergens in zijn leven al eens die geur moest geroken hebben, of een beer zijn tegen gekomen. Maar of beren zoveel kracht hadden dat zijn lichaam recht tegen een boom vloog … dat wist hem niet en het kon hem eigenlijk ook niet schelen. Zijn ruggengraat deed pijn maar het was niet pijnlijk genoeg om het over te laten aan zijn gastheer, waar hij dus te laf voor was om de pijn zelf te recuperen. Zijn gastheer had meer kans op overleven dan hem dus de extreme pijnen waren voor hem. Dit was ver van extreem genoeg, toch bleef hij tegen de boom lichaam terwijl zijn rug razendsnel herstelde onder de gloed van de volle maan. Door het stuk vlees in zijn mond had hij niet gejankt, geen piep gegeven, al had hij het moeten doen, het was pijnlijk. Toen hij recht klauterde waren zijn bewegingen voor een seconde stroef en moeizaam, het bot in zijn rug kraakte voor een seconden alvorens hij zijn vacht schudde en alles weer zijn natuurlijk gang ging. Zijn ogen waren dezelfde gebleven, leeg en zonder emoties.
Het was toeval, een toeval in zijn voordeel dat hij de geur van de beer niet meer vond maar er op datzelfde moment zes jongeren kwam aangewandeld. Zes individuen die blijkbaar ieder van hen geen flauw idee hadden wat er aan de hand was. Ze roken allemaal naar adrenaline maar geen van hen naar angst. Dus ze hadden echt geen idee wat ze hier zouden aantreffen. Waarschijnlijk waren ze uit op een spannend avontuurtje waarin ze op zoek gingen naar het gebrul van de ijsbeer. Aangezien hij zo donker was konden ze hem niet zien maar dat veranderde zo snel. In een minuut tijd wees de ene jongen hem aan en rook Lupos op slag alles veranderen. Tussen al die adrenaline rook hij nu ook hun zweet, hun angst toen ze alle puzzelstukjes begonnen samen te leggen. Twee van de meisje gaven aan dat ze beter terug zouden moeten keren nog voor Lupos hun aanviel. De ene jongen leek heldhaftiger dan hij eruit zag maar … het was het meisje die zijn ongelukkige eerste slachtoffer zou worden. En wat voor een slachtoffer. Hij was naar haar toe gesprongen, de ijsbeer had meteen gereageerd maar miste op een haar. Lupos voelde de luchtdruk rond zijn staart veranderen toen de klauwen hem op een haar na miste. Hij daarentegen mistte niet, hij raakte het meisje ze viel en hij beet haar recht in haar arm.
“De beet” het was het enige bewuste dat Lupos kon doen, haar bijten had hij expres gedaan om aan te tonen dat hij hier nog steeds de Alpha was. Het was ook de enige herinnering die een weerwolf bleef behouden en die door ging naar zijn gastheer. Lupos wist exact wie hem gebeten had en hij wist ook aan de hand van een soort zesde zintuigen waar zijn leider zich bevond op de wereld. Aangezien hij niets voelde ging Lupos ervan onderuit dat hij dood was. Dus dat maakte het de echte Alpha, want iedereen gebeten door een weerwolf werd erdoor gecontroleerd. Haar bijten had ervoor gezorgd dat zijn gif, zijn speeksel haar besmette en het was een kwestie van tijd, van dagen om uit te maken of ze het zou overleven of niet. De beet kon haar doden als haar afweersysteem het gif zou weigeren en anders … werd ze een weerwolf, net als hem. De gelederen vullen was niet zijn doel maar hij zo al te graag willen tonen wie de echte Alpha was.
Terwijl hij over het huilende meisje stil stond volgde hij de ijsbeer rondom hem heen. Hij draaide zijn hoofd iedere keer meer voor hij het de andere kant uit draaide om hem opnieuw aan te kijken. Het meisje gilde, Lupos gromde, hapte naar haar gezicht, zijn neus krulde op waardoor zijn tanden zichtbaar werden. Het speeksel viel van tussen zijn tanden op haar gezicht terwijl zijn oranjerode ogen haar waarschuwend aan keken. Ze huilde harder maar zonder geluid terwijl ze zich tot een balletje draaide op de grond, het bloed drupte gestaag uit de wond. Toen Lupos op keek moest hij gelijk zijn hoofd draaien. Hij zag dan ook niet snel genoeg dat de ijsbeer op hem af kwam, hij wilde hem ervoor klaar zetten maar de beer was sneller. Hij voelde de tanden van de ijsbeer rond zijn nekvel, hij verloor grip van de grond en vloog voor een kort moment door de lucht. De kracht waarmee ze landde zorgde ervoor dat Lupos vijf meter verder landde dan normaal. Hij smakte tegen de grond en een korte jank verliet zijn keel. Hij sprong op zijn poten en schudde wild likkend zijn bek toen het bloed uit zijn neus drupte. Hij nieste, het bloed drupte in het rond dus het was enkel even wachten tot het zou helen. Tot die tijd had de ijsbeer vrij spel, hij had nu het slachtoffer onder zijn bescherming.
Lupos bleef voor even in het donker staan terwijl het bloed uit zijn neus drupte en hij met lege ogen toe keek naar de ijsbeer die het meisje verzorgde. Ze was gebeten, ze had zijn gif bewust gekregen, ze zou of sterven of een weerwolf worden dus waarop deed hij zich de moeite? En waarop deed Lupos zich de moeite om haar te verdedigen als hij wilde dat ze toch zou blijven leven. Dus hij zette zijn lichaam in beweging, berekende lange passen terwijl hij langs de ijsbeer en het meisje langs liep. Hij stak zijn, bijna volledig genezen, neus in de lucht en ging op zoek naar de andere vijf. Hij kon hun spoor zo ruiken, allemaal samen als een stel opgejaagde herten terwijl ze zich een weg probeerden te zoeken uit het bos. Lupos slenterde naar het einde van de open plaats waar hij stil hield en zich kort draaide naar de ijsbeer. Hij keek hem lange tijd aan, met die lege ogen alvorens hij er in een drafje vandoor ging. De ijsbeer kon zich nooit over zes verschillende slachtoffers richten. Hij wist niet wat de ijsbeer wilde maar het ging hem duidelijk om beschermen, net als het gevleugelde monster vorige volle maan had gedaan. Maar was het niet zo duidelijk … drong het niet door? Er was geen manier om een weerwolf tegen de houden van zijn prooi, hij zou jagen, zonder genade, zonder medelijden …
Onderwerp: Re: Don't be that fool to believe I won't hurt you. [Devon] do dec 03, 2015 5:46 pm
Don't be that fool to believe I won't hurt you.
Het had Devon verbaasd dat Storm zich niet onmiddellijk op de keel van het meisje gestort had. In de plaats daarvan had hij zijn tanden diep in de arm van het meisje laten zinken waardoor er een misselijkmakende wonde was ontstaan. Het bloed gutste er letterlijk uit, wat erop duidde dat hij een van haar slagaders geraakt had. Toen Devon zijn tong over haar arm liet gaan om het bloed eraf te likken proefde hij naast de ijzerachtige smaak ook iets anders. Iets wat hij niet kende, maar onmiddellijk plaatste als het ‘gif’ dat in Storms speeksel zat. Het speeksel dat van dit meisje een weerwolf zou maken. Als ze in eerste instantie niet doodbloedde door de verschrikkelijke wonde op haar arm. Er kwam een woedende blik op zijn gezicht te staan, een donkere blik die fel afstak tegen zijn witte vacht. Hij was furieus, furieus op wat de weerwolf Storm aangedaan had. En Devon was niet van plan om hem er zomaar mee te laten doorgaan, alsof het de normaalste zaak van de wereld was. Het was dan ook toen hij de gemene blik in de ogen van de wolf zag, dat hij een knop in zijn hoofd omdraaide. Hij moest voorkomen dat er nog gewonden vielen, ongeachte wat hij daarvoor moest doen. Rage-mode ON.
Devon wist dat hij met bemiddelen en het afweren van de wolf niet hetgene zou bereiken wat hij wilde bereiken. Hij begon te beseffen dat hij zich echt op de wolf moest storten in de plaats van zich op de studenten te concentreren. Ze stoven als bange herten uit elkaar en lieten hun gewonde vriendin zomaar achter. Het waren er gewoon te veel om tegelijk in bescherming te nemen. Storm zou altijd een zwakke plek weten te vinden. De korte jank die de wolf uitbracht toen hij met een ongekende klap tegen de grond aankwam klonk ergens goed in Devons oren. Ondanks dat het beest voor zijn schrale lichaam zo sterk en taai was, kon Devon hem evenaren als het op kracht aankwam. Hij bloedde uit zijn neus en de druppels vlogen in het rond toen hij versuft zijn kop schudde. Het gaf Devon net genoeg de tijd om naar het meisje te gaan en te kijken hoe het met haar gesteld was. Helaas zoals hij verwacht had… Hij wilde terugshiften, het meisje haar hand afbinden met de riem die in haar broek zat, maar die tijd werd hem niet gegund. De weerwolf stoof langs hun voorbij, gunde hem nog een gemene blik waardig voordat hij opnieuw het donkere bos inliep en de open plek achter zich liet. Storm had opnieuw andere slachtoffers geviseerd.
In ieder geval, Devon werd voor een enorm dilemma gesteld, ofwel het leven van één meisje – dat bovendien geïnjecteerd was het het weerwolvengif – proberen te redden, ofwel dat van vijf andere mensen proberen te beschermen. Hij schudde onwetend en vooral gefrustreerd met zijn kop en besefte dat hij voor een van de moeilijkste keuzes van zijn leven stond. Zijn hart brak toen hij zijn ogen in die van het meisje legde en zachtjes bromde hij als poging om haar gerust te stellen. Maar het meisje haar gehuil werd alsmaar harder. Voorzichtig hief hij een van zijn voorpoten op en liet het zachtjes op haar onderarm rusten, alsof hij wild zeggen dat ze er druk op moest uitoefenen. Met betraande ogen knikte ze naar hem, en had zijn boodschap godzijdank begrepen. Devon drukte kort zijn snuit in haar hand voordat hij zich omdraaide en als een raket achter Storm aanstoof.
Het bos was donker en de maan zorgde ervoor dat er grimmige schaduwen opdoken. Maar lang niet zo grimmig als het monster dat er zich een weg door baande. Langzaam maar zeker zag Devon de wolf weer opdoemen uit het duister en hij snoof luid om zijn geur op te nemen en niet meer los te laten. Hij rook van alle kanten de verschillende geuren van mensen en hij hoorde te veel geritsel om het te kunnen plaatsen van welke kant het kwam. Ze hadden zich verspreid, ze hadden gedaan was ze het minst van al hadden moeten doen. In groep stonden ze sterker, en was het bovendien voor Devon ook gemakkelijker om hen onder zijn hoede te nemen. Maar dat was dus niet het geval en moest Devon nogmaals een oplossing verzinnen. Zijn lichaam plooide bijna dubbel bij elke pas die hij zette om zich daarna weer volledig te strekken zoals een boog dat deed eens de pijl gelost was. De snelheid die hij bezat was iets wat je hem niet zou geven als je zijn forse lichaam zag. Het was ook daardoor dat hij Storm zo goed bij kon houden, het enige nadeel was dat hij allesbehalve soepel of flexibel was en hij minder snel kleine manoeuvres kon uitvoeren zoals de wolf dat wel kon. Devon opende zijn bek en liet een waarschuwende brul weerklinken, voor Storm uit zijn uiterste concentratie te brengen, maar ook om de studenten op te jagen en hen nog sneller te laten lopen. Een wolf die je op de hielen zat was eng, maar een gigantische ijsbeer, dat kon misschien nog wel dat tikkeltje impressionanter zijn. Al was Devons bedoeling heel anders dan dat die van Storm was.
Devon ving een glimp op van de lichten van het schoolgebouw die tussen de bomen doorschenen. Ze kwamen in de buurt van school, van nog meer onschuldigere mensen, maar anderzijds ook de plaats waar de vijf overblijvende studenten veiliger zouden zijn dan dat ze in het bos waren. Hij moest zien te bereiken dat de leerlingen heelhuids daar kwamen en dat Storm net niét tot daar zou geraken. Het was een dubbele missie en het zweet brak Devon er van uit. Hij zette zijn koers een beetje meer naar rechts, waardoor hij schuin achter Storm kwam te lopen. Devon maakte zijn passen nog groter, nóg sneller, totdat hij op een gegeven moment parallel aan de wolf doorheen het bos liep. Als je hen zo zag, leek het alsof ze samen op jacht waren, maar dat was het allesbehalve. Devon kluisterde zijn blik aan zijn zwarte vacht vast en probeerde zo goed als hij kon berekeningen in zijn hoofd te maken. Met een harde brom stootte hij zichzelf opnieuw wat meer af naar links en beukte met zijn gespierde schouder tegen enorme eikenboom die als een tandenstoker in twee knapte en de kant van Storm uitviel. Dat Devon nooit goed was geweest in wiskunde en fysica bleek nogmaar eens. De boom viel achter de wolf neer in plaats van vóor hem. Gefrustreerd bromde hij en herhaalde zijn poging meermaals, in de hoop dat een van de bomen hem uiteindelijk de weg zou blokkeren, of misschien zelfs op hem zou vallen. Al hoopte hij dat laatste eigenlijk meer van niet dan wel. Devon moest gewoon voor Storm zien te geraken, met zijn kop zijn richting uit en zijn staart richting de school en de weglopende studenten. Hij moest en zou de muur vormen tussen gevaar en veiligheid, ongeacht wat er hem in die positie zou overkomen. Hij had veel, om niet te zeggen alles over voor Storm. Maar daarvoor moest hij hem eerst zien te vertragen, en hij hoopte op de hulp van de vallende bomen. Hij moest Storm beschermen van zichzelf voordat hij nog meer dingen zou doen die hij zichelf achteraf nooit zou vergeten. Heel de toestand zorgde ervoor dat Devon op een rollercoaster van emoties kwam, hij was bang, boos, verdrietig, maar er werd hem allesbehalve de tijd gegund om ook maar een van die dingen een plaats te geven. Hij werd van het ene in het andere gesmeten, letterlijk.
Oh cherie amour, pretty little one that I adore ♦ ♦ ♦
Onderwerp: Re: Don't be that fool to believe I won't hurt you. [Devon] do dec 03, 2015 8:42 pm
.Lupos.
I will find you, I will kill you.
Er veranderde iets aan de ijsbeer toen zijn gigantische lichaam naar het meisje toe wandelde en haar wonde onderzocht. Zelf met een neus die bloedde waardoor zijn eigen bloed haast het enige was wat hij rook, rook hij ook de verandering in de ijsbeer. Lupos had haar goed door gebeten, maar hij wist dat zijn gif, zijn speeksel de wonde uiteindelijk zou genezen. Binnen dan en tien minuten zou het bloeden stoppen, volgende week zou de wonde volledig weg zijn en dan wist ze ook meteen dat ze een weerwolf zou worden. Genas het niet dan zou ze sterven, zo gemakkelijk zat het in elkaar. Deze omgeving vroeg om bijstand, Lupos had al een volle maan geen slachtoffers gemaakt en ook bij deze werd dat belemmerd door een gigantische beer. Hij voelde zich niet bedreigd maar hij wist dat hij zonder extra hulp van een pack geen verdere slachtoffers zou kunnen maken, ongeacht wat hij deed. Dus dit was een hele simpele logische beslissing geweest gevoed door zijn instinct. En ze rook van alles zes de meest kans hebbend voor een geslaagde transformatie dus dat was voor Lupos heel snel uitgemaakt. Maar hij had te hard doorgebeten, deels door de drift van de gemiste uren vorige volle maan, het bloed gutste eruit en Lupos kon vanaf waar hij stond horen dat haar hart altijd een beetje trager ging kloppen.
Dat was wat de ijsbeer veranderde, het feit dat het meisje daar lag, praktisch te sterven en het bloed in een plasje onder haar terecht kwam. Lupos rook de woede opborrelen, hij zag de vastberadenheid in de ogen van hier dier, de woede, frustraties, alles kwam plots naar boven. Alsof hij had beslist mee te jagen in plaats van te beschermen. Het gaf geen indruk op Lupos, integendeel, de reactie van de ijsbeer wakkerde zijn instincten aan, maakte hem wat opgewondener om verder te gaan jagen. Hij wandelde dan ook geruisloos langs de ijsbeer heen die nog steeds over het meisje stond. Lupos keek haar kort aan, in haar angstig waterige ogen en hij zag hoe het een beetje doofde. Als ze niet meteen hulp zou krijgen dan zou ze sterven. Hij zou haar eigenlijk meteen moeten afmaken, dood bijten, ze maakte geen kans. Maar de ijsbeer stond over haar heen en Lupos wist instinctief dat hij niet dichter zou geraken. Dus richtte hij zijn neus naar de hemel, naar zijn volle maan en ging op zoek naar de over gebleven vijf kandidaten. Met nog een laatste blik op een kwade ijsbeer en een stervend meisje draafde hij luchtig over de mossige grond heen naar zijn volgende slachtoffer.
Hij vergat de ijsbeer niet, maar het dier was nog steeds bij het meisje dus versnelde Lupos zijn pas van een armzalig sukkeldrafje naar een razendsnel tempo waarop hij met gemak kon inlopen op de vijf anderen jongeren. Het probleem zat hem een beetje dat ze verspreid waren, ze waren zo dom geweest om uit elkaar te gaan, hij had ze graag uit elkaar, dat maakte de jacht zoveel spannender. Maar het was even zoeken want op een bepaald moment waren alle geuren nog samen voor ze plots allemaal uiteen gingen. Lupos had zijn slachtoffer al gekozen dus hij moest vertragen, blijven staan en zich in de richting draaien waarin de jongen was gelopen. Zijn oor gleed naar achter toen hij dreunende passen door het bos heen hoorde galmen, de ijsbeer liep op hem in. Zijn roodoranje ogen waren het enige dat wat licht gaf in dit donkere bos naast de volle maan. Hij draaide zijn hoofd in de richting waaruit hij de ijsbeer hoorde komen voor hij zijn neus terug naar zijn slachtoffer draaide en ervandoor ging. Hij was snel, razendsnel maar dat bleek de ijsbeer dus ook te zijn.
Kort nam hij de tijd om te ruiken naar het meisje, zelf van hier af kon hij haar bloed gemakkelijk ruiken. Ze leefde nog, al was het maar nauwelijks. De brul, een oorverdovende brul galmde door het bos. Lupos keek vanuit zijn ooghoeken voor een seconde naar de ijsbeer waardoor zijn pas even aarzelde en de beer nog wat dichter bij hem kwam. Hij beantwoordde de brul met een kort grommende blaf, zijn hoektanden schitterde in het maanlicht, het bloed kleefde er nog wat aan. Maar het was een waarschuwing, eentje die de ijsbeer duidelijk niet leek op te vatten. Vanuit het donker zag hij gebouwen opdoemen en Lupos vertraagde een beetje, in twijfel, gebouwen, hij was nooit dicht bij gebouwen geweest. Hij zag lichten, hoorde stemmen en rook nog veel meer mensen en slachtoffers. Zijn interesse was gelijk gewekt, alleen ging de jongen niet rechtstreeks naar de gebouwen waardoor de ijsbeer nu parallel naast hem rende. Lupos wilde uithalen, zijn tanden in de witte vacht zetten maar de bomen die tussen hen in zoefden waren te snel en kwamen te kort op elkaar om er gemakkelijk tussen te schieten. Dus bleef Lupos rennen, hij kreeg de jongen in zicht, zijn tong gleed langs zijn lippen, zijn tanden ontblootte zich, klaar om hem aan stukken te scheuren.
Het gekraak van de boom trok Lupos uit zijn concentratie, hij zag het snel genoeg komen om zijn pas een beetje te verruimen en de stam vlak achter hem te voelen landen. De lucht die ervan onder kwam zette zich uit waardoor zijn zwarte stugge haren naar voor gedreven werden. En dat bleef hij doen, boom na boom. Het was de enige reden waarom Lupos een beetje van koers week, omdat hij aandacht moest vestigen op de vallende bomen. De ene bleef hij voor, de ander moest hij vertragen en erover springen, het was echt gemakkelijk en het trok ook de aandacht van zijn slachtoffer. Hij zag de jongen op een halve kilometer voor hem, hij rende nog steeds, het zweet prikkelde zijn neus, maar hij keek om, naar de vallende bomen. Zijn onoplettendheid zorgde ervoor dat hij zichzelf tegen een boom schampte en zijn hand begon te bloeden. In een oogopslag ging Lupos zijn aandacht terug naar de jongen, vastgezogen op het kleine beetje bloed dat uit zijn hand tevoorschijn kwam. Hij strekte zijn poten voor zich uit, klauwde in de grond en vergat op slag de ijsbeer en zijn vallende bomen. Het gekraak dat zich los maakte van nog een boom had hij niet gehoord, hij zat zo vast op zijn slachtoffer dat hij het niet merkte hoe gevaarlijk snel de boom naar beneden kwam. De boom viel, met een enorme kracht recht op Lupos. De weerwolf struikelde onder het gewicht dat hij anders zo gemakkelijk kon verdragen, de boom knapte tegen zijn hoofd en de weerwolf jankte alvorens het stil werd. Het wolvenlichaam lag voor een deel onder de boom, zijn lichaam bewoog niet, zijn ogen zaten weggedraaid en er liep een beetje bloed uit zijn oren. Het was stil, opslag stil in het bos …
Onderwerp: Re: Don't be that fool to believe I won't hurt you. [Devon] ma dec 07, 2015 12:27 am
Don't be that fool to believe I won't hurt you.
Devon herkende het patroon waarop de wolf liep, de momenten waarop hij versnelde, de momenten waarop hij zijn neus in de lucht stak om de geur van de jongeren te kunnen opsnuiven. Hij herkende het en om wel één reden: Het was dezelfde methode die Devon gebruikte als hij op ‘jacht’ ging in de uitgestrekte bossen in het de natuurreservaten in Arizona. Storm aasde op maar 1 ding: bloed, bloed en doden. En het was daar waar het grote verschil lag. Devon jaagde voor het plezier, spoorde de dieren op en zat hun achterna, tot ofwel ze verscholen gingen in hun hol, totdat ze moe waren of totdat hij het plezier ervan niet meer in zag. In zijn ogen was het een onschuldig spel, een waar bij hem geen gewonden of bloedvergieten aan te pas kwam. Voor de weerwolf was het een instinct, een levenswijze terwijl het voor Devon slechts een onschuldig spel was. Maar vannacht was het anders, net zoals het voor Storm een jacht was, was het dat onrechtstreeks voor Devon ook. Hij jaagde op Storm, probeerde te vermijden dat hij slachtoffers zou maken, wat tot dusver radicaal mislukt was. Hij besefte dat er vannacht wel eens bloedvergieten aan te pas zou kunnen komen, al maakte die gedachten hem misselijk.
De blaf die Storm liet weerklinken op de waarschuwende brul van Devon maakte hem enkel maar pissiger. Het was alsof hij recht in zijn gezicht werd uitgelachen, alsof de weerwolf de spot met hem dreef. Het bloed gutste door zijn steenharde spieren waardoor ze nog harder werden dan ze al waren en zijn lichaam een extreem dreigende houding kreeg. Maar niets leek de wolf te impressioneren, hij keek er gewoon los doorheen met die eentonige blik van verderf in zijn ogen. Door het verschrikkelijke instinct dat in hem schuil ging waren waren het niet ‘woorden’ die effect op hem hadden, het waren alleen daden. Het was dringend tijd om de klik te maken, om geen medelijden meer te tonen. Er was genoeg tijd om achteraf medelijden te hebben en de wonden te laten helen, de enige en eerste prioriteit was om de studenten in veiligheid te krijgen en te zorgden dat er geen slachtoffers meer zouden vallen.
Het was alsof er een enorme buldozer doorheen het bos ging. De doorgeknapte bomen vlogen als het ware in het rond en lieten en enorm spoor van verderf achter. Op verschillende plaatsen stoven dieren weg omdat Devon hun schuilplaats volledig vernield had. Maar dat was niet wat zijn aandacht trok. Het was de wolf die de meest onmogelijke manoeuvres maakte om de vallende bomen te ontwijken. Totdat er opeens een schelle jank weerklonk en de witte haren op Devons volledige lichaam rechtop kwamen te staan. Het was de laatste, enorme eikenboom die Devon van zijn wortelen gerukt had die bovenop de weerwolf beland was. De gigantische wortels die er aan het uiteinde aanhingen leken verdraaid hard op een veel te grote spin. Maar lang niet zo angstaanjagend als het beest dat eronder schuil ging. Devon kwam met een sliding tot stilstand waardoor het zand rondom hem opspatte en in zijn vacht terecht kwam. Zo snel als zijn pijnlijke rug het toeliet draaide hij zich om en staarde met zijn grote ogen richting de plaats waar de boom lag. Devon hield zijn hoofd laag bij de grond en snoof zachtjes waarbij er kleine wolkjes zijn neusgaten verlieten. Zijn lichaamswarmte was enorm hoog opgelopen, deels door de adrenaline in zijn lichaam, deels als reactie op zijn wonde om het genezingsproces sneller in gang te zetten. Heel voorzichtig bracht hij zijn lichaam in beweging. Elke pas die hij zette was doordacht en alert, net zoals zijn zintuigen die elk strak op de enorme eikenboom gericht waren. Behalve de wind die de bladeren deed bewegen was het stil, té stil. Elke meter die hij dichterbij kwam verwachtte Devon dat de wolf vanachter de boom uit zou springen, als verassingsaanval. Maar zelfs toen hij slechts één pas van de gevallen eik verwijderd was, bleef het stil.
Dit betekende niet veel goeds, voor de studenten misschien wel, maar niet voor de weerwolf zelf. Devon strekte zijn hals uit om over de boom heen te kijken, maar hij zag niets. Met een ongekende kracht stuwde hij zichzelf af en sprong over de boom heen waarna hij met een doffe dreun aan de andere kant weer neer kwam. Onmiddellijk draaide hij zijn hoofd en ging op zoek naar enig teken van Hal. Heel zachtjes bromde hij en stak zijn neus naar de grond waar hij vluchtig begon te snuffelen. En toen zag hij het. De kop van de wolf ging schuil achter een tak vol bladeren en Devon gebruikte zijn enorme poot om de tak weg te slaan waardoor zijn lichaam deels zichtbaar werd. Enkel een van zijn voorpoten en zijn kop kwamen onder de boom uit, de rest van zijn lichaam ging verscholen onder het hout. Devon klemde zijn krachtige kaken op elkaar en wiegde onrustig ter plekke heen en weer. In zijn ogen stond pure angst en bezorgdheid te lezen. Hij draaide zijn kop richting het schoolgebouw en zag nog net de laatste jongen het gras op lopen dat richting de ingang van de school liep. Van zodra hij uit het zicht verdwenen was kon Devon pas aannemen dat hij veilig tot binnen geraakt was en kon hij zijn aandacht opnieuw op Storm vestigen. Heel voorzichtig hief hij zijn poot omhoog en stak hem uit naar de zwarte wolf die er nog steeds even roerloos bij lag. Devon tikte zachtjes tegen zijn hoofd, maar behalve het spoor van bloed dat aan zijn witte vacht bleef hangen, was er geen teken van beweging.
Rusteloos keek Devon om zich heen, alsof hij niet wist hoe het nu verder moest. De studenten waren veilig en de weerwolf leek niet onmiddellijk voor gevaar te zorgen. Wat niet moeilijk was aangezien hij bewusteloos onder een loodzware boom lag. Een gevoel van spijt begon aan Devon te knagen, al kon hij het moeilijk plaatsen. Hij hoorde geen spijt te hebben, hetgeen hij gedaan had was voor ieders bestwil geweest, maar toch.. Het was zijn beste vriend die daar lag, misschien niet in de vorm waarin hij hem kende, but still. Het was en bleef Storm en de manier waarop hij hem daar zag liggen deed zijn maag draaien. Nogmaals duwde Devon met zijn poot tegen de kop van de wolf en weer kreeg hij geen reactie. Hij bromde tegen zichzelf, overduidelijk in tweestrijd. En toen maakte hij hoofdschuddend een beslissing, sloot alle mogelijke gevaren in zijn hoofd uit. Devon sloot zijn ogen en maakte de switch in zijn hoofd, waardoor hij in een fractie van een seconde weer in zijn mensenvorm stond in de plaats van in zijn berenvorm. Hij klemde zijn gespreide armen om de boom heen en perste zijn kaken op elkaar waarna hij zijn spieren het verdere werk liet doen. De boom kraakte onder de kracht, alsof hij tegen de verplaatsing protesteerde. Maar Devon negeerde het en hief de boom met ontzettend veel kracht in de lucht om hem daarna met een luide schreeuw weg te slingeren. Een luide klap weerklonk toen de boom tegen een andere aanvloog en door twee knapte. Luid ademend liet hij zich op zijn naakte knieën langs Storm neerzakken en keek naar het gehavende lichaam van de wolf. ”Verdomme!” brulde hij luidkeels en hoorde zijn stem door het bos echoën. Hij balde zijn hand gefrustreerd tot een vuist en sloeg hem in de zachte grond van het bos, waar hij tot zijn pols in zonk. ”Komaan Hal…” ging hij toen op fluistertoon verder en liet zijn hoofd sip omlaag hangen.
Devon had geen flauw idee van hetgeen hij aan het doen was, het was alsof zijn emoties zij leidraad geworden waren. Het laatste wat nu zou moeten gebeuren was dat zijn emoties het de bovenhand namen. Hij moest helder blijven denken, oplossingen zoeken en alert zijn, maar niets leek nog vanzelfsprekend. Zijn rug brandde en hij bracht een hand over zijn schouder naar achteren, waar hij onmiddellijk een gapend gat in zijn rug voelde. Toen hij zijn hand terugtrok hing die volledig vol bloed en niet-begrijpend keek hij ernaar. Het was alsof het speeksel van de weerwolf zijn genezingsproces op een ‘normaal’ tempo liet verlopen in de plaats van versneld. Hij was voor een kort moment in zichzelf teruggetrokken, totdat hij voor hem opnieuw beweging hoorde. Devon liet zijn ogen weer op de wolf flitsen en zag hoe het verminkte lichaam langzaam begon te bewegen. ”Storm?” sprak hij met een overduidelijke trilling van onzekerheid in zijn stem.
Oh cherie amour, pretty little one that I adore ♦ ♦ ♦
Onderwerp: Re: Don't be that fool to believe I won't hurt you. [Devon] ma dec 07, 2015 7:37 pm
.Lupos.
I will find you, I will kill you.
Het ging slechts om seconden, seconden waarin Lupos zo bezeten achter zijn prooi aan zat dat hij de boom niet had zien aankomen. Seconden waren vaak voldoende voor hem, hij had maar fracties ervan nodig om te reageren op een actie. Maar als hij jaagde … als hij in de drift van de jacht zat dan kon hij daar niet meer uit, kwam alles net een fractie van een seconde te laat aan. En dat was hem eigenlijk nog nooit cruciaal geweest, normaal stond hem ook niets in de weg van dit en zijn prooi. Maar nu wel, nu zag hij de boom op zich afkomen, nu wilde hij wegspringen maar het lukte niet, de boom was sneller. Plots leek er zoveel vaart achter de stam te zitten dat het hem haast onmogelijk leek. En dat was omdat hij zo op het bloed van zijn slachtoffer gefixeerd was. Dat was de enige reden dat die boom nu naar beneden kwam en het kon hem eigenlijk helemaal niet schelen. Waarom? Omdat het niet zijn pijn was te dragen, de intense zware pijnen waren voor zijn gastheer, degene die hem door de maand in leven hield. Ondanks de klap, de intense jank en het meteen bewusteloos vallen deed het hem niets. Hij was niet bang, of onder de indruk. Hij kwijnde gewoon weg in een diep donker punt van zijn lichaam terwijl de pijn erdoorheen raasde en hij bewusteloos viel.
Zijn lichaam bleef daar roerloos liggen, zijn flanken gingen niet omhoog en voor minuten lang leek het wel een dode wolf te zijn. Het bloed druppelde uit zijn hoofd dus de schade moest grotendeels daar zitten. Lupos maakte altijd weinig kans om te overleven als het aan kwam op zijn eigen zorgen en noden, daarom dat hij de persoon had in wie hij huisde, die nam door de maand heen tijd om te eten, die verzorgde zichzelf goed genoeg om de weerwolf in leven te houden. Deze nacht was niets voor de wolf, hij hoefde niet aan zichzelf te denken als hij wist dat de gastheer voor hem zorgde. Hij was net een goed verzadigd parasiet dat niet weg wilde vanwege alle goede zorgen. En zelfs als hij niet goed genoeg verzorgd zou worden, hij zou blijven. Hij had het menselijke deel nodig om te kunnen leven. Hij was niet slim genoeg om als wolf te overleven omdat hij enkel maar dacht aan het instinctieve doden van mensen. Hij was slimmer op andere vlakken … alhoewel. Hij was in ieder geval wel slim genoeg om alles wat er nu gebeurde te laten gebeuren, om de pijn over te laten aan zijn gastheer. Hij was slim genoeg om te weten dat zijn gastheer meer gaf om zichzelf en dus de weerwolf in leven moest houden in de hoop dat hij zelf ook in leven kon blijven.
Van buitenaf zag je niets aan hem. Nouja, buiten een haast dode weerwolf die zich totaal niets gewaar was van zijn omgeving. Er waren verscheidenen botten in zijn lichaam gebroken door de onverwachtste kracht waarmee de boom op hem gevallen was. En hij had een bloeding in zijn hoofd, wat het bloed dat uit zijn oor drupte verklaarde. Het genezingsproces zou heel snel beginnen werken en voor de ijsbeer het door zou hebben zou hij weer op vier poten achter zijn prooi aan gaan. Botten kon hij snel genezen, die bloeding in zijn hoofd iets minder. Je hoorde echt niets in het buiten, het stille gekraak van botten die zich in zijn lichaam langzaam maar zeker terug begonnen te herstellen doen de boom van hem weg werd getrokken.
Storm hapte naar adem, het eerste wat hij merkte was dat hij in zijn wolvenlichaam zat, in zijn weerwolvenlichaam dan nog wel en dat was de eerste keer dat hij zich daar zo bewust van kon zijn. Hij trok adem in zijn longen en het gehaverde lichaam begon opnieuw te ademen, snel en rusteloos. De wolf opende zijn ogen en het was niet het roodoranje dat zo afschrikwekkend was aan zijn blik, het waren de bruine herkenbare ogen van Storm. Hij kon zijn lichaam niet bewegen, hij voelde geen pijn maar het voelde meer als een verlamming, iets dat vanuit zijn hoofd uit naar zijn lichaam gleed. De druk op zijn hoofd was dan ook immens, alsof er vanbinnen een hoop vocht en bloed opgehoopt zat en zijn hersenpan ieder moment kon gaan open barsten. Hij opende zijn bek, dat kon hij wel nog en nam alles op uit zijn omgeving. De geur van zijn slachtoffers was ver weg maar nog steeds te ruiken. Wat was er gebeurd? Waar was hij? Hoe laat was het? Storm draaide zijn oor, snoof opnieuw in en rook … Devon, in mensenlichaam. Zijn poten kregen een paar stuiptrekkingen toen de druk langzaam begon te minderen en het lukte hem op zijn hoofd een stukje op te heffen, niet zonder pijn natuurlijk. Hij draaide het en keek recht naar Devon, naar Devon die zijn naam fluisterde. Hij zag de onzekerheid, de angst bij zijn beste vriend en hij vroeg zich af wat hij had gedaan. Het bracht alle angst in één keer in opperste paraatheid bij zichzelf. Maar er was nog iets anders, Devon was gewond. Hij moest het niet zien, hij rook het, op de schouder. Had hij Devon pijn gedaan? Had de wolf Devon verwond? De ogen, de typische Storm blik kreeg iets wanhopig toen hij voelde hoe de weerwolf terug overhand begon te nemen over zijn eigen lichaam. Storm jankte, een klagelijk maar waarschuwend geluid voor hij zijn lippen op trok en begon te grommen. Hij kwam wankelend recht, hij viel een beetje opzij maar na drie keer bleef hij staan.
Hij probeerde Devon te waarschuwen, te waarschuwen dat de weerwolf ieder moment terug kon komen, de enige manier om dat te doen was agressief te reageren in de hoop dat Devon het zou begrijpen en terug zou transformeren naar de beer. Het was verschrikkelijk om in dit lichaam naar zijn beste vriend te kijken, het bloed te ruiken dat hij had gemaakt. Hij schudde zijn hoofd en toen was Storm weg. Lupos schudde zijn volledige vacht, als hernieuwd en keek naar de jongen voor hem, rook het bloed op zijn schouder en herkende hem van de allereerste keer. Hij trok zijn lippen naar boven, likte zijn neus en wandelde terug op de jongen af. X Het leek alsof er niets gebeurd was, alsof die boom helemaal niet gevallen was, alsof hij niet net een stukje voor zijn leven had gevochten. Dit was zijn eerste slachtoffer die hij even was kwijt geweest in de beer maar kijk, hier stond hij weer, knal voor zijn neus. Zijn stappen waren geruisloos terwijl hij op de jongen af liep, één sprong, één knap van zijn tanden en hij zou er geweest zijn …
Onderwerp: Re: Don't be that fool to believe I won't hurt you. [Devon] di dec 15, 2015 10:33 pm
Don't be that fool to believe I won't hurt you.
Devon had zich in zichzelf gekeerd op het moment dat de weerwolf als de dood voor hem lag. Zijn hoofd hing naar beneden en zijn handen had hij tot steenharde vuisten gebald waardoor zijn vel wit uitsloeg over zijn knokels. Hij was verantwoordelijk voor wat er gebeurd was, het was zijn fout dat het meisje dat zich ondertussen enkele kilometers verder begaf nog steeds lag te bloeden, misschien wel tot de dood toe. Als hij niet zo voorzichtig was geweest, als hij Lupos vanaf het eerste moment dat hij zijn kettingen over getrokken had, tegen de grond had geworsteld, dan had hij misschien geen slachtoffers gemaakt. Maar neen, Devon had het het op een meer afwachtende manier gespeeld en het gevolg dat daaraan vasthing was verschrikkelijk. Een missellijk gevoel overnam het van hem en voor een ogenblik dacht hij dat hij ging overgeven. De gapende wonde van het meisje zag hij zo opnieuw voor zijn netvlies afspelen en hij proefde haar bloed weer op zijn tong. Hij zag haar betraande ogen weer zo voor zich en rook het zout dat er in haar angstzweet zat. Hij had onnoemelijk veel scenarios in zijn hoofd afgespeeld op de momenten dat hij in de lounge zat, maar geen een kwam zelfs in de buurt van wat er in het afgelopen uur gebeurd was. Zijn eigen rugwonde was niets in vergelijking met het slachtoffer dat Hal gemaakt had, laat staan wat het was in vergelijking met de manier waarop zijn beste vriend erop zou reageren als hij wist wat hij gedaan had. ”Verdomme!” brulde hij voor de tweede maal en beet hard op de binnenkant van zijn wang, die hij al reeds opengebeten had en het er niet beter op maakte. Zijn stem klonk een tikkeltje hopeloos. Hij voelde zich alleen, zo verschrikkelijk alleen. Het bos leek als het ware te spoken en de wind kwam alsmaar feller en feller opzetten. In de verte weerklonk een enorme donderslag en lutteloze seconden later deed een bliksemflits de hele hemel oplichten. Devon schrok op en keek naar de weerwolf, die net op dat moment zijn ogen opende.
Devon krabbelde geschrokken achteruit en ving zichzelf op met zijn gespierde armen. Wat hij zag deed hem nog meer schrikken als dat de donderslag en bliksemflits gedaan hadden. De rood oranje ogen die in de schrale kop van de wolf stonden waren verdwenen en hadden plaats gemaakt voor een ander paar ogen. Ogen die hij herkende en het haar op zijn armen overeind deden staan. Het waren de bruine ogen van zijn beste vriend en Devon snoof zachtjes terwijl hij zichzelf weer op zijn hurken voor hem zette. ”Ben je daar?” mompelde hij zachtjes en merkte van zichzelf hoezeer zijn schorre stem trilde. Hal opende zijn bek waardoor Devon kort hoopte om zijn stem te horen, hij hoopte op iets, eender wat hem zou kunnen laten zien dat het werkelijk Hal was die nu bij bewustzijn was. Voorzichtig leunde hij naar voren om zijn ogen van dichterbij te kunnen bekijken, maar deinsde even snel weer achteruit op het moment dat er stuiptrekkingen doorheen het lichaam van de wolf gingen. Het leek erop alsof zijn botten weer allemaal op hun plaats schoven en Devon merkte op dat zijn hoofdwonde volledig verdwenen was. Nogmaals fluisterde Devon de naam van Hal, ondanks dat hij ondertussen wel al door had dat hij geen antwoord zou krijgen. Maar het voelde alsof dat het enige was wat hij kon doen, het enige wat hem enigszins in contact kon stellen met zijn beste vriend. Hij leek moeite te doen om recht te geraken en Devon kroop wat achteruit, waarbij hij zijn handen gebruikte als extra ondersteuningspunt. De ogen van Hal leken een verhaal op zich te vertellen en Devon kon al raden wat erachter schuil ging. Hij zou het bloed ruiken dat in kleine straaltjes over de naakte rug van Devon stroomde, maar dat was lang niet het ergste van wat er gebeurd was. Ergens was hij blij dat Storm het nog niet wist, het zou het alleen maar moeilijker maken. Een klaaglijke jank vulde het stille lucht en net op dat moment begon het te stortregenen. De bomen op de achtergrond waaiden vervaarlijk heen en weer en Devon liet schichtig zijn ogen in het rond gaan, voornamelijk naar de hemel dan. Was het toevallig dat het weer net vannacht, tijdens de volle maan omsloeg, of haf Nadya er iets mee te maken? Al kreeg hij niet lang tijd om erover na te denken…
Na enkele mislukte pogingen stond de wolf weer rechtop en Devon deed hetzelfde, hij zag nog steeds de bekende ogen van Hal in de oogkassen van het beest staan, maar het feit dát hij weer kon staan betekende dat de ogen elk moment weer konden veranderen naar die moordlustige ogen van daarstraks. Storm zette zijn haren rechtop en liet zijn tanden zien, waardoor Devon meteen weer een last op zijn schouders voelde. De regen viel met bakken uit de lucht en zowel Storm als Devon waren in nog geen minuut tijd volledig nat geregend. Zijn haren kleefden tegen zijn hoofd en het bloed dat eerst nog in dunne straaltjes over zijn rug liep, had nu zijn hele rug bedekt doordat het zich met water gemengd had. ”Hou alsjeblieft vol.” mompelde hij met een hese stem, die zo geworden was doordat hij in zijn berenvorm zo luid gebruld had. Nog voor een laatste moment keek hij in de ogen van zijn beste vriend, voordat ze weer in die emotieloze ogen van een weerwolf veranderden. En ja, het was duidelijk weer zo ver. Het stond gewoon in de ogen van Lupos te lezen wie zijn volgende slachtoffer zou worden. Een slachtoffer dat hij al eerder op de avond tegengekomen was en aan hem ‘ontsnapt’ was. Devon wist gewoon dat de wolf zijn jacht op hem niet zou opgeven, hij zou niet nog eens een prooi vanonder zijn poten laten sluipen.
De stappen van de wolf waren zonder geluid, alsof hij simpelweg over de aarde zweefde als een moordlustige geest. Kort deed het hem denken aan magere Hein die zijn dodendans deed. Het geluid van de tong van de wolf die over zijn lippen likte zorgde ervoor dat Devon zijn hartslag omhoog schoot. Net zoals dat het hem deed beseffen dat hij in levensgevaar verkeerde, letterlijk. ”Shit.” waren zijn laatste woorden voordat hij zich omdraaide en begon te sprinten, opnieuw dieper het bos in, weg van de school. Het was tijd om zijn plan uit te voeren, zijn plan dat al eerder in het water gevallen was doordat er studenten in het bos waren gekomen. Maar nu wist hij beter en zou hij alles op alles zetten. En met alles bedoelde hij desnoods zijn eigen veiligheid. Zijn blote voeten maakten een plonzend geluid bij elke stap die hij zette over de doorweekte grond van het bos en om de zoveel seconden wierp hij een blik achterom, om te kijken hoe dichtbij de wolf was. Het leek alsof er een stel rode ogen hem volgden doorheen het pikdonkere bos, enkel wanneer opnieuw een lichtflits de hemel verlichtte, was het zichtbaar dat die ogen eigendom waren van een weerwolf. Maar Devon bleef rennen, rennen voor zijn leven en voor dat van anderen. Vanaf het moment dat Lupos zo dichtbij was dat hij hem bijna kon raken, shiftte hij naar zijn berenvorm. Maar dat enkel voor enkele seconden zodat hij weer een afstand tussen hen kon maken, als beer was hij namelijk sneller. Devon wist dat de mensengeur snel uit zijn vacht verdween en dat Lupos dan op zoek ging naar andere slachtoffers, en dat was iets wat absoluut niet meer mocht gebeuren. Dus vanaf het moment dat de wolf weer ver genoeg van hem verwijderd was, veranderde hij opnieuw naar zijn mensenvorm en maakte zijn vier enorme poten plaats voor twee, veel kleinere voeten. Op deze manier zou hij Lupos blijven lokken naar de plaats die hij in zijn gedachten zag, de plaats waar hij zijn plan eindelijk zou kunnen uitvoeren.
Oh cherie amour, pretty little one that I adore ♦ ♦ ♦
Onderwerp: Re: Don't be that fool to believe I won't hurt you. [Devon] wo dec 16, 2015 3:17 pm
.Lupos.
I will find you, I will kill you.
De wereld leek zo anders vanuit het lichaam van deze wolf. Storm was gewoon om als wolf te rennen, als witte wolf maar dit … de geluiden, de geuren waren zoveel scherper, alsof het allemaal vlak voor hem plaatsvond. Maar de sterkste geur was bloed, de geur was zo scherp, zat zo diep dat hij er zo naartoe gezogen werd dat het hem zelf, als Storm zijnde, niet kon schelen wat er zou gebeuren. Storm was zich volledig bewust en toch zou hij het bloed willen opsporen en er zijn tanden in zetten. Maar toen hij de geur van het bloed naar zijn eigenaar bracht draaide alles om naar paniek, want het was Devon. Het slachtoffer dat hij zelf met zijn bewuste geest wilde vermoorden was Devon en het enige wat hem tegenhield dat niet te doen was zijn verlamde lichaam. De angst voor het idee duwde de drang om aan te vallen weg waardoor Storm weer voor even helder kon denken. Het onweerde hevig. Hij wist maar al te goed dat het geen dramatisch toeval was dat er op deze nacht onweer was, zelf niet op een eiland vol mutanten. Het enige wat hij wist was dat hierboven, in de hemel, iets gigantisch vloog, iets dat de weerwolf vorige volle maan had klein gekregen … Nadya. En terwijl zijn lichaam daar roerloos lag was hij een beetje gerust gesteld dat zij er was om Devon bij te staan, dat de draak ook kon ingrijpen indien nodig. Hij haalde zich Nadya’s blauwe ogen voor haar geest, haar kleine glimlach, haar stem en alles werd rustiger, het bande de drang weg om Devon aan te vallen en het versterkte zijn heelproces.
Devon zien, als dit, zou hem ongetwijfeld nachtmerries bezorgen, zou hem ongetwijfeld het grootste schuldgevoel in jaren geven. De paniek, de twijfel, de onzekerheid in Devon’s blik, de Devon die altijd honderd procent zeker was van zijn stuk wilde hem achteruit doen krabbelen. Moest zijn lichaam kunnen dan zou hij wegrennen, zo ver en snel hij maar kon. Maar hij wist dat Lupos snel terug zou komen, zelf nu zijn lichaam stuipte wist hij dat het niet lang meer zou duren. Zijn stem, schor, laag en zacht deed Storm terug naar Devon kijken, recht naar Devon terwijl hij het bloed probeerde te negeren dat van zijn rug naar beneden liep. Hij wilde vragen wat er was gebeurd, hij wilde zeggen dat Devon moest rennen maar het lukte niet. Hij staarde enkel met bruine grote ogen vol angst en schuldgevoel. En dan zijn naam, een heel zacht gefluister over zijn lippen, Storm knikte zo zacht dat Devon het misschien niet zo opmerken. De regen viel met bakken uit de lucht en terwijl Devon zo schichtig rond keek schoot er bij Storm iets van geruststelling tussen zijn oren, alsof hij Devon wilde laten weten dat Nadya in de buurt was, dat hij geen schrik moest hebben van haar. In no time waren ze beide kletsnat, hij was al mager en nu, met al zijn zwarte haren tegen zijn lichaam gedrukt was hij nog magerder, als een groot geraamte dat door het bos huppelde.
Het lukte Storm niet, al probeerde hij een beetje energie te gebruiken om de weerwolf tegen te gaan … het monster was vier malen sterker. Hij trok zijn lippen op gromde naar Devon, blafte zelf kort waarschuwend. Ga weg, ga weg, ren voor je leven. Devon zag er nu al uit alsof hij de grootste last van zijn leven moest dragen, hij zag er moe uit, emotioneel gekraakt, Storm wist dat dit allemaal zijn schuld was, en hij toonde het met zijn blik, hij toonde het Devon; “Je hoeft dit niet te doen maat.” Dat was het enige, het laatste wat Storm hem kon laten zien met zijn bruine emotionele ogen alvorens de weerwolf terug de overhand nam. Er waren twee dingen die Lupos meteen oppikte, het eerste was dat zijn allereerst gekozen slachtoffer weer voor zijn neus stond. En het tweede was dat hij een geur herkende van vorige volle maan, de geur van een groot gevleugeld dier. Hij stak zijn neus in de lucht, probeerde de geur te zoeken, het dier te detecteren maar het kwam niet aan de grond tot … Lupos rukte zijn kop opzij, richtte zijn hoofd naar het punt waar hij zijn laatste slachtoffer had gemaakt, waar hij het meisje had gebeten maar ze was er niet meer. Hij rook haar bloed niet meer, hij rook enkel dat het gevleugelde dier daar was geland, bij het meisje. Ze was weg, weg uit dit bos en hij vond haar geur niet meteen terug.
Er echt over nadenken deed hij niet want er was iets veel belangrijker dan het lot van het meisje dat hij had gebeten en dat was de gewonde jongen voor hem. Lupos hoorde de hartslag in de lucht gaan, het bloed op zijn rug zat vermengd met de regen uit de lucht en het zorgde ervoor dat de geur van bloed als een soort wolkje rond zijn slachtoffer zat. Hij likte langs zijn lippen, haast gretig terwijl hij op de jongen af liep. De reactie was overduidelijk, hij deinsde achteruit, hij mompelde iets verstaanbaars alvorens zijn lichaam recht kwam en hij begon te rennen. Hij rende, rende zo snel als hij kon dieper het bos in. Lupos gooide zijn kop naar omhoog en huilde naar de maan, zijn gehuil rekte zich uit over het bos, klonk klagelijk maar was gevuld met een zekere honger en macht.
Zijn lichaam kwam vooruit, achter de jongen aan, razendsnel. Normaal kon je Lupos onmogelijk voor blijven, hij was veel sneller dan gelijk welk mens en dier. Maar nu … zijn lichaam was blijkbaar nog een klein beetje aan het recuperen van de boom en kwam niet zo vlot vooruit als hij zou willen. De ene achterpoot mankte lichtjes maar hij wist dat het razendsnel zou helen. Toch liep hij in op de jongen, metertje per metertje. De jongen keek over zijn schouder, recht in zijn roodachtige ogen en Lupos gromde als reactie. Hij wilde naar voor springen, zijn klauwen om zijn slachtoffer heen slaan, zijn tanden in diens nek planten maar net op het laatste moment veranderde de jongen terug naar de ijsbeer. De beerachtige geur vulde meteen zijn neusgaten en Lupos vertraagde lichtjes, zijn poot hinkelde kort in de lucht terwijl hij op zoek ging met zijn neus naar het meisje. De ijsbeer rende voor hem uit. Hij had zijn doelstellingen eigenlijk al verlegd naar het meisje en zijn andere slachtoffers maar net op dat moment rook hij terug de jongen zijn geur. Hij draaide zijn kop terug naar de richting waarin de ijsbeer was gedenderd en zag nog vaag de jongen lopen. Zijn lichaam kwam gelijk weer in beweging, deze keer bleef zijn poot niet manken en rende hij in één stuk soepel door terwijl hij op de jongen in liep. De kilometers vlogen onder hen door, Lupos had nog maar vijf meter gedaan en hij had de jongen opnieuw ingehaald. Hij sprong naar voor, klauwde maar miste op een haar na de huid van zijn slachtoffer. Hij struikelde een beetje bij zijn landing waardoor de jongen weer wat meters extra had. Lupos gromde, gefrustreerd maar oh zo gemotiveerd. Want dit was echt jagen, het net niet kunnen raken van je slachtoffer was de adrenaline die Lupos vooruit duwde opnieuw en opnieuw en opnieuw …
Onderwerp: Re: Don't be that fool to believe I won't hurt you. [Devon] wo dec 16, 2015 7:32 pm
Don't be that fool to believe I won't hurt you.
Het was een grote hoop aan emoties die in zowel Devon als Hal schuil ging. Alles was zo tegenstrijdig met elkaar, er zat zoveel meer achter dan enkel zichtbaar was. Aanvallen versus verdedigen. Vriend versus vijand. Leven versus dood. Het stond gewoon in de ogen van beide jongens te lezen, dat dit een nacht was die in de toekomst nog vaak aangehaald zou worden en waar veel tijd overheen zou gaan eer dat hetgeen er gebeurd was fatsoenlijk verwerkt kon worden. Hij merkte hoe het weer omsloeg en zijn twijfel werd weggevaagd toen hij de wolf er ook op zag reageren. Nadya hield een oogje in het zeil, het kon gewoon niet anders. Maar Devon wilde dat ze in de lucht bleef, waar ze was, hij wilde niet dat ze zich rechtstreeks moeide. Hij wist welke extra gevaren er bij zouden komen kijken als Nadya ten tonele kwam. Vorige volle maand had ze het er met ‘glans’ vanaf gebracht, maar het was alsof Devon zijn binnenste sprak dat het geen tweede keer zou lukken. Het zou gevaarlijker zijn voor Storm dan dat het zou zijn voor Nadya. Ze was een immense draak, mét giftig bloed. Een druppel bloed zou voldoende zijn om onherstelbare schade aan te richten, zowel bij Devon als bij Storm. Alleen al met de bliksemflitsen waarmee ze de hemel af en toe verlichtte was hij enorm geholpen, het bezorgde Lupos immers minder schuilplaatsen in de schaduw.
Bij het zeggen van zijn naam kwam er reactie, al wist Devon niet of hij het bewust deed of niet. Het was een klein knikje van zijn hoofd, maar vrijwel meteen daarna kreeg hij stuiptrekkingen, dus het kon evengoed iets zijn dat er aan vooraf ging. In no time stond hij weer op zijn vier poten en kreeg Devon een krop in zijn keel. Hij probeerde te slikken, maar zelfs ondanks dat hij kletsnat geregend was en het water bijna aan zijn mond instroomde, voelde zijn keel droog aan. Zijn hart leek als het ware uit zijn borst te willen springen en de adrenaline die door zijn aderen gierde zorgde ervoor dat hij stond te trillen op zijn benen. Het voelde op hetzelfde moment alsof hij in geen weken geslapen had, maar ook alsof hij veel te veel suiker gegeten had. Devon kende het gevoel van adrenaline in de context van extreme sporten, maar dit.. Dit was adrenaline van een geheel ander niveau. De schelle blaf liet een schok door zijn lichaam gaan en de donderslag die erop volgde leek het enkel maar te benadrukken. Zijn instinct zei dat hij moest rennen, rennen voor zijn leven en niet achterom kijken. Maar zijn geweten sprak het tegen en ondanks dat Devon een shapeshifter was, bleef hij de baas over zijn eigen handelingen. In tegenstelling tot de weerwolf. De blik die in Devons ogen stond sprak boekdelen, er stond naast angst ook een heleboel verdriet te lezen. Maar hij liet zich er niet door leiden. Kort sloot hij zijn ogen en concentreerde zich, probeerde zijn gedachten helder te houden. De wolf was bezig met iets in de omgeving te bespeuren en dat gaf Devon kort de tijd om weer op zijn positieven te komen. Net op het moment dat hij zijn ogen weer opende staarde hij recht in de rode ogen van Lupos, die gretig zijn lippen aflikte. Devon balde zijn handen tot vuisten, ademde diep in waardoor zijn gespierde borstkas heftig op en neer rees, en toen draaide hij zich om, om als een bezetene dieper het bos in te spurten.
Achter hem hoorde hij het verschrikkelijke gehuil van de wolf en onmiddellijk daarna de slagen die zijn smalle poten maakte op de zompige grond van het bos. Lopen was vermoeiend, beter gezegd slopend. Bij elke pas die hij zette zonken zijn voeten tot halfweg zijn enkels in de modder en maakte het extra zwaar om in beweging te blijven. Zijn ademhaling verliep met horten en stoten en Devon was zo uitgeput dat hij aan zichzelf smeekte om te transformeren. Als beer was het zo veel gemakkelijk, zo veel minder vermoeiend. Maar hij wist van zichzelf dan transformeren riskant was, omdat de weerwolf zijn interesse dan verloor. Dus hij klemde zijn kaken hard op elkaar, fronste zijn wenkbrauwen zodat hij een ziedende blik op zijn gezicht kreeg en bleef steevast doorlopen. De modder bleef op zijn lichaam spatte, maar zo snel als het erop verscheen, werd het ook alweer afgeregend. De wolf was plotseling zodanig kort, dat hij niet anders kon dan shiften en de afstand die ze tussen hen hadden weer groter maken. En van zodra dat gebeurd was veranderde hij weer naar zijn mensenvorm. Gespannen wierp hij een blik naar achteren en zag dat de wolf stil stond, maar wel naar hem keek en opnieuw in beweging kwam. Hij bleef Devon als zijn prooi zien, en dat was een ‘goede’ zaak. Het was een spelletje van aantrekken en afstoten, iets wat hij bij meisjes zeer plezierig zou vinden, maar in deze context allesbehalve. Het was een zaak van leven en dood, daar was Devon zich enorm van bewust.
Devon liep doelbewust één richting op, namelijk in de richting van het riviertje waar hij Storm voor de eerste keer ontmoet had. Het was een plaats die vaak door zijn hoofd spookte, zo ook op de vele momenten dat hij in zijn eentje in de lounge zat te denken op plannetjes om Lupos ‘de baas’ te kunnen. Het was een plek waar een nieuw hoofdstuk voor hem was begonnen, waar hij zijn non-biologische gebroeder ontmoet had. En nu zou het ook een plek worden die hem zou helpen om de weerwolf die er in hem school onder controle te kunnen houden. Door het hoge tempo waaraan hij zich doorheen het bos begaf duurde het niet lang vooraleer hij het kabbelende water van het beekje hoorde, maar ook hoe de passen van de wolf achter hem alsmaar dichter kwamen. Plotsklaps veranderde er iets in de luchtstroom achter hem en Devon hapte naar adem toen hij vanuit zijn ooghoek zag hoe de wolf naar hem toesprong. Alsof het ‘geluk’ hem meezat miste de wolf net zijn huid en vloog hij met een klap tegen de grond doordat hij zich mispakte in de landing, waarschijnlijk doordat de bodem zo drassig was. Devon shiftte zonder nadenken en stootte zich in zijn berenvorm met immense passen vooruit. Hij sprong zonder aarzelen in het ondiepe beekje en volgde het alsof het een pad was. x Bij elke pas die hij zette spatte het water alle kanten op, maar hij was al reeds kletsnat door de stortregen, dus het maakte amper verschil. Na een halve minuut veranderde hij weer terug naar zijn mensenvorm, en rees het water tot aan zijn gespierde kuiten. De stenen die op de bodem van het riviertje lagen waren vlijmscherp en zorgden ervoor dat hij hier en daar een snee in zijn voet kreeg. Al zou het alleen in zijn voordeel spelen, omdat het bloed in het water een soort ‘spoor’ voor Lupos zou achterlaten en ervoor zou zorgen dat zijn jachtdrift enkel groter werd.
Langzaam maar zeker kwam de rivier dieper en dieper in het landschap te liggen doordat het water in de loop van de tijd zich zodanig diep had uitgeschuurd. Het riviertje zelf werd niet dieper, maar het leek alsof er natuurlijke ‘muren’ aan de zijkant van het water opdoemden. x Het waren enorme rotsen die elk bekleed waren met een dun laagje groenachtige mos. Ze konden niets anders dan voor- of achteruit, omhoog klimmen aan de rotsen was gewoonweg geen optie. En Devon wist, dat zolang als hij mens zou zijn, Lupos niets anders zou doen als volgen, dieper en dieper het landschap in. Aan een ongekend tempo bleef Devon doorrennen en zijn ademhaling die zojuist hortend was, was piepend geworden. Om de zoveel meter wierp hij een angstige blik over zijn schouder en werd elke keer weer opnieuw aangespoord door de moordlustige ogen die hem nog steeds op de hiel volgden. Af en toe moest hij naar adem happen als hij zijn blote voeten schampte aan een scherpe steen maar toch stopte hij niet. Hij kon gewoon niet stoppen, want dat betekende zijn dood. Hij begon de omgeving te herkennen, wat betekende dat ze stilaan aangekomen waren op de plaats die hij ingedachten had. In de verte hoorde hij –boven het geluid van de regen- nog een ander, veel luider kletterend geluid van water.
Toen hij de bocht om gelopen kwam, werd het geluid van de waterval alsmaar luider en kreeg Devon een klein sprankeltje hoop. x Hij liep nog tot de plaats waar hij ongeveer twintig meter van de waterval verwijderd was, er was immers geen enkel andere mogelijkheid om een andere kant op te gaan. Onmiddellijk draaide hij zich om en zag hoe de wolf doorheen het water achter hem aan gelopen kwam. Devon boog lichtjes voorover en probeerde zich zo schrap als mogelijk te zetten, in hoeverre zijn onregelmatige ademhaling dat toeliet. Hij telde de passen die de wolf zette en concentreerde zich erop. Het enige waarin hij moest slagen was om de wolf achter hem te krijgen, zodat hij tussen zowel de waterval als Devon ingesloten zat. Het zou onmogelijk zijn om aan de randen omhoog te geraken, of dat hoopte Devon toch. Hij kon in ieder geval met zekerheid zeggen dat hij er zowel als mens als beer niet omhoog geraakt was. Enkele dagen geleden was hij het komen uittesten, maar daar hat hij Hal uiteraard niets over verteld. Devon hoopte uit de grond van zijn hart dat Lupos niet in staat was om toch aan de immens gladde wanden omhoog te klimmen, want dan was het werkelijk een verloren zaak. Hij zou dan vrij zijn gang kunnen gaan zonder dat Devon hem in de weg stond, want Devon zou eerst de hele ‘weg’ terug moeten lopen aangezien de wanden voor hem geen optie waren. Maar als zijn plannetje lukte, dan waren ze verder dan dat ze de hele avond al geweest waren. Dan was het slechts een kwestie om hem in zijn natuurlijke ‘cel’ te behouden totdat de nacht voorbij was. Drie, twee, één. Vanaf het moment dat de wolf naar hem toe sprong shiftte hij en sprong hij ook in de lucht, waar de twee ijzersterke lichamen met een klap tegen elkaar op vlogen. Met het nodige gespetter belandden ze in het ondiepe water van het riviertje en deed Devon zijn uiterste best om de wolf van hem af te slingeren, in de richting van de waterval , en niet richting de ‘uitgang’ van het rivierdoolhof. Maar dat verliep niet zo vanzelfsprekend aangezien hij volledig op zijn rug beland was. Het water gutste over zijn massieve lichaam en hij moest moeite doen om naar adem te happen. De nacht was nog lang niet over.
|OOC: De foto’s zijn niet 100%, zo is het riviertje bijlange niet zo diep als het eruitziet op foto 2. Maar zo heb je toch een idee ^^
Oh cherie amour, pretty little one that I adore ♦ ♦ ♦
Onderwerp: Re: Don't be that fool to believe I won't hurt you. [Devon] wo dec 16, 2015 8:46 pm
.Lupos.
I will find you, I will kill you.
In de regen zag alles er zoveel dramatischer uit … maar het maakte alles zoveel gevaarlijker. En voor een weerwolf die geen grenzen kende was deze komende modderpoel op zich al levensbedreigend. Hij lette niet op de gladheid van de mossige grond, hij lette niet op afkrakende takken door de hevige wind, hij zou zelf niet uitwijken voor een blikseminslag. Maar het had wel iets … het beeld van de weerwolf in de gietende regen, een paar roodachtige ogen die het donker verlichtte en dan die bliksem waardoor hij in de gietende regen even volledig zichtbaar was. Zijn zwarte haren plakten tegen zijn lichaam, zijn staart stond lichtjes omhoog en zijn oren … wel, die wezen maar één kant uit, naar de andere helft van het plaatje. De jongen met de schouderwond, de angst in zijn ogen maar de zelfzekerheid en hoop die hem ergens wel vooruit duwden. Hoe hij zich in één snelle beweging opdrukte en begon te rennen, gevolgd door het langgerekte gehuil van een wolf die zijn jacht opnieuw opende. Het zou een ideaal plaatje zijn voor een goede film maar het was geen film met een goed einde, zeker niet als het aan Lupos lag. Hij zag maar één ding; rennen, jagen, vangen en doden. Een nieuw slachtoffer uitkiezen en herhalen, dat was de routine van deze nacht, van iedere nacht dat hij de leiding gaf.
De manke poot was het enige wat ervoor zorgde dat de jongen nog niet dood was. Hij moest waarschijnlijk ergens een spier gescheurd hebben want anders was hij al lang geheeld en was de jongen al lang dood geweest. Maar het stopte Lupos niet, hij bleef rennen ondanks de pijn die vanuit zijn nagels door zijn poot schoot bij iedere pas die hij nam. Zijn adem kwam met snelle witte wolkjes omhoog. Wolven waren geboren om te jagen, maar hun techniek was anders dan de meeste jagers, ze waren er naast de dodelijke sprint ook op voorzien om uren achter hun prooi aan te draven en hem om die manier moe te maken. Lupos kon dit de hele nacht doen, het kon hem niet schelen hoe dicht de zon bij het aardoppervlak kwam voor een nieuwe dag. Hij kon dit een hele dag, zijn lichaam was erop gemaakt en hij zou de jongen uitputten op termijn. Hij voelde het ook, hoe de jongen meer kracht moest steken in zijn passen om vooruit te geraken over de glibberige grond, hoe zijn ademhaling zo gejaagd ging dat er elk moment misschien iets kon breken in zijn mentale toestand en hij het zou opgeven. Niet zo heel lang meer, nog eventjes geduld … en dan transformeerde hij naar de beer. Altijd op het laatste moment transformeerde hij naar de beer waardoor de afstand tussen hen net iets groter werd alvorens hij terug transformeerde en weer de interesse van Lupos beet nam.
De natuur rondom hen heen, het bos, werd wilder. Lupos kwam nieuwe geuren tegen maar voornamelijk stierven de anderen af. Hij kon zijn andere slachtoffers niet meteen meer ruiken, daarvoor zou hij op zijn eigen passen moeten terug keren. Ze waren diep in het bos, een plek waar niet veel menselijk leven was want naast twee oude geuren van enkele weken geleden was er niet veel belangstellend aan de plek. Dus toen de ijsbeer daar terug was wilde Lupos zich rechtstreeks omdraaien en terug keren om de geuren op te pikken. Maar dan was daar terug de jongen, bebloed, moe en gewond … meteen was al zijn interesse daar weer voor. Hij had nooit een gevoel van frustratie gekend, voor hem was dit allemaal logisch instinct maar dit … dit leek wel een spel te worden, eentje die Lupos niet wilde spelen. Dus hij deed net iets meer inspanning, hij zou de jongen niet meer moe maken door erachter te hollen, hij zou hem gewoon meteen vermoorden … de dodelijke sprint. Hij sprong naar voor, zijn klauwen zette zich vast in de modder, hij sprong en mistte op een haar waardoor hij zwaar in de modder terecht kwam. De doffe klop deed hem niets, hij grabbelde recht en keek toe hoe de ijsbeer de beek in sprong.
Lupos wandelde naar de kant, keek het water in, ongeïnteresseerd, en dan naar de ijsbeer die zich dieper stroomopwaarts bracht. Lupos verroerde zich niet, hij bleef aan de rand staan, keek naar de ijsbeer die langzaam verder ging en daar weer shifte. En zelf dan bleef Lupos staan, grotendeels omdat water niet het ideale was voor hem. Hij was niet bang voor water maar hij zou het wel altijd vermijden. Hij begon opnieuw te draven, langs de kant, op het droge, met de jongen mee die zich een weg door het water baande. De geur van bloed drong weer scherp door in zijn neusgaten, Lupos zocht de bodem van het riviertje op, maakte zich klaar voor een sprong. Het bloed had weer zijn volle aandacht en met een plons kwam hij in het water, hij schudde zijn kletsnatte vacht uit en begon achter de jongen aan te draven, dieper en dieper en dieper het bos in.
Maar er veranderde iets aan de situatie, Lupos had het niet door tot het eigenlijk te laat was, tot hij omringt werd langs beide kanten door hoge aardige “muren”. En tot hij de waterval hoorde ruisen, dichter en dichter. Zijn pas vertraagde wat, hij draafde nog steeds maar het was alsof er hem iets tegen hield. Iets wat hem doorheen de maand altijd tegen hield … opsluiting. Vier muren en een kooi, dat is wat er het hierop leek en dat was geen positief ding voor een weerwolf die zo gedreven was in zijn instinct en vrijheid. De jongen stopte en draaide zich om naar Lupos, de wolf richtte zijn aandacht weer op hem, op het bloed dat van zijn rug kwam, op de andere helende wonden die hij had. Lupos verruimde zijn passen en sprong naar voren, om dat tegen de ijsbeer te komen en beide in het water te vallen. Lupos kwam met zijn rug op een scherpe hoek terecht van de rotsblokken onder het wateroppervlakte, net genoeg om hem weer even volledig muisstil te krijgen terwijl hij heelde.
Toen hij zichzelf weer recht hees zag hij het pas, de ijsbeer, de drie omringde muren en hij centraal in het midden daarvan. Zijn ogen gleden langs de wanden naar omhoog, naar de waterval en dan terug naar de beer. Hij zag elke maand, elke dag, ieder uur en iedere minuut vast in het lichaam van een mens, opgesloten en nu … dit was precies hoe het voelde. En de weerwolf wilde daaruit, zijn instinct om slachtoffers te maken zette zich om naar iets helemaal anders. Het was geen paniek maar het was ook zeker geen zelfzekerheid. Plots leek heel zijn wereld te bestaan uit het weg geraken van deze plek in plaats van mensen doden. Zijn ademhaling ging snel, moeiteloos en genadeloos terwijl zijn rode ogen naar de ijsbeer staarden. Dit had hij niet mogen doen, je sluit geen weerwolf op die al dagen lang opgesloten zit. Het was één klik, één klik was genoeg om zijn overlevingsinstinct aan te klikken en zich zonder genade en met een diepe vorm van agressie op de ijsbeer te storten. Hij sprong naar voor, recht naar zijn keel en beet zich vast in de mate van het mogelijke, rond zijn nek. Zijn klauwen zochten houvast in het reusachtige lichaam alvorens hij zijn hoofd begon te schudden en zo huid probeerde los te trekken. De kracht waarmee hij het deed was effectief maar god, je zou de blik in zijn ogen moeten zien. Het was niet die lege blik, het was een soort wilde razernij. Deze beer zou sterven, want hij was de enige deur naar weggeraken uit deze kooi. Hij zat lang genoeg opgesloten, niemand zou hem ervan weerhouden weer vast te zitten …
Onderwerp: Re: Don't be that fool to believe I won't hurt you. [Devon] za dec 26, 2015 11:13 pm
Don't be that fool to believe I won't hurt you.
Het was een groot risico wat Devon genomen had. Niet enkel het plan dat hij in gedachten had, maar het hele concept van mee te gaan met Storm tijdens de nacht van zijn transformatie. Er was al zoveel gebeurd op de enkele uren dat de maan aan de hemel gestaan had, zoveel dingen die hij nooit voor mogelijk gehouden had. Het was gewoon niet mogelijk, om een nacht met een weerwolf te voorspellen. Het beest was medogenloos en deed simpelweg zijn eigen goesting door zijn instinct te volgen. Het was pas op het moment dat Devon weer op een haar na aan een uithaal van de wolf ontsnapt was, dat hij besefte waarom Storm zoveel moeite had gedaan om hem tegen te houden. Maar gelukkig liep zijn plan al vlotter dan het eerst verlopen was. Al betekende het niet dat het zou lukken, allesbehalve. Eens hij Lupos op de plaats zou hebben waar hij hem wou hebben was het weer improviseren, of er bleef die ene optie, maar daar dacht hij liever niet aan. Nog niet. Hij had zijn ogen niet nodig om te weten waar de wolf liep. Hij hoorde de grote keien aan de rand van het riviertje bewegen als de wolf eroverheen draafde. Het leek haast alsof hij het water probeerde te vermijden. Maar vanaf het moment dat Devon afstand won, nam de wolf de stap. Letterlijk. Een plons weerklonk en Devon slikte kort. The game was on.
Langzaam werd het geluid van de waterval luider, werden de stenen wanden hoger, werden de keien in het riviertje gladder. De hele onderkant van zijn voeten was open geschaafd door de keien die in het ondiepe water schuil ging. Maar Devon negeerde de pijn en liep op zijn laatste krachten en met opeengeklemde kaken naar de plaats die hij voor ogen had. Eens hij daar stond draaide hij zich om en staarde recht in de ogen van de wolf. Maar het duurde niet lang voor het beest ten aanval ging en ze beiden in hun dierenvorm doorheen de lucht vlogen. De kracht waarmee de ijsbeer tegen de rotsen in het ondiepe water slingerde was enorm en het voelde alsof alle lucht in zijn longen eruit werd geperst. Versuft hief hij zijn kop op en knipperde loom met zijn ogen. Een eindje verder zag hij de wolf liggen, een zielig hoopje zwart dat net zoals hem even het noorden kwijt was. Buiten het geluid hing er een ijzige stilte, alsof de hele wereld met ingehouden adem mee stond te kijken. Devon schudde met zijn kop en sprak zichzelf wat moed toe. Trillend stond hij recht en voelde hoezeer zijn lichaam al geleden had. Hij was uitgeput, zowel fysiek als mentaal, maar opgeven stond niet in zijn woordenboek. Het feit dat hij aan de kant stond waarvan ze zojuist gekomen waren, en dus als ‘poort’ fungeerde, zorgde ervoor dat hij weer wat hoop kreeg. Hoop op een goede – in hoeverre dat nog mogelijk was – afloop.
Langzaam richtte hij zijn blik die hij eerst aan het water vast geluisterd had omhoog, en zag dat de wolf ook weer op vier poten stond. Ze keken elkaar aan alsof het een staarcompetitie was, maar dat was het allesbehalve. Of in ieder geval toch een heel ander soort competitie. Hij was kletsnat, waardoor zijn massieve spieren zichtbaar waren gekomen onder zijn witte haren die plat omlaag hingen. Devon kneep zijn ogen een beetje samen en snoof zachtjes, waardoor er een witte sliert adem wegzweefde. En toen zag hij iets in de ogen van Lupos. Het was niet die kille, instinctieve blik die hij eerder gezien had, het was meer iets.. Iets furieus. Het was de eerste keer dat er oprechte emotie in zijn rode ogen stond, maar Devon twijfelde of het een goed teken was. Nerveus wiegde hij heen en weer en probeerde zijn ademhaling onder controle te krijgen. En toen kwam de wolf in beweging, verbrak zonder enige aanleiding het staren en wierp zichzelf aan een enorme snelheid vooruit. Hij verraste Devon, die tevergeefs nog een poging deed om zijn bek vol vlijmscherpe tanden te ontwijken. Een enorme brul weerklonk en werd vele malen versterkt door de stenen wanden die het geluid weerkaatsten. De tanden van de wolf zonken medogenloos in zijn huid, net op de plaats waar zijn luchtpijp zat. De pijn die het meebracht was onuitstaanbaar en honderd keer zo erg als de pijn die zijn rug gedaan had toen Lupos zijn tanden erin gezet had. Op zijn rug hadden zijn steenharde spieren hem beschermd, maar op de plaats waar de wolf zich ditkeer vastgekluisterd had, lagen geen spieren. Hij ging op zijn achterpoten staan en deed een poging om de wolf met zijn voorpoten van hem af te slaan. Maar Lupos was flexibel genoeg om zich elke keer opnieuw los te wrikken. Het verweer van Devon zorgde er zelfs voor dat de wolf nog agressiever te werk ging als dat hij oorsprongelijk al gedaan had. Devon voelde hoe de beet versterkte en zo zijn luchtpijp volledig afsloot en hoorde hoe zelfs zijn kraakbeenringen doormidden werden gebeten. Lupos schudde vervaarlijk met zijn kop en Devon begon wanhopiger met zijn klauwen in het rond te maaien, hij wist niet waar hij meer last van ondervond, van de onuitstaanbare pijn, of zijn ademnood. Langzaam werd zijn zicht waziger, deels door de tranen van pijn die automatisch in zijn ogen opwelden, deels door zijn zuurstoftekort. Hij moest actie ondernemen, doordáchte actie, want anders zou het zijn dood worden.
Met het nodige gespetter kwam Devon weer neer op zijn voorpoten en verbeet de pijn die hij in zijn hals voelde. Lupos hing er nog steeds als een bezetene aan en probeerde met alles wat hij in hem had om de keel van de ijsbeer bloot te leggen. Grillige janken borrelden op uit de keel van Devon, de wolf had niet enkel zijn luchtpijp beschadigd, maar ook nog eens alles wat er in de buurt van lag. Zijn strottenhoofd, zijn stembanden.. Alles leed onder de greep van de weerwolf. Devon sloot kort zijn ogen en probeerde zo diep als hij kon in te ademen, wat meer gereutel was dan dat er daadwerkelijk iets van lucht in zijn enorme longen kwam. En toen ondernam hij actie. Hij verkocht de wolf een klap met zijn poot, waardoor die zijn balans wat verloor en Devon de kans kreeg om zijn bek om de achterkant van de wolf zijn hals te klemmen en hem op te tillen, zoals een moeder zijn jong zo dragen. Alleen verliep het niet met zoveel liefde. Hij oefende er zodanig veel kracht op uit als hij kon, totdat de wolf gedwongen was om zijn grip rond zijn keel te lossen. Devon had gehoopt dat hij op dat moment weer voorzien zou worden van zuurstof, maar niets was minder waar. Het verschil was miniem, en de hoeveelheid die hij aan adem hij kon nemen, verloor hij ook weer in de vorm van bloed, die in straaltjes naar buiten spoot op de plaats waar Lupos zijn tanden zojuist nog gezet had.
Toen de wolf gelost had, deed Devon dat ook en wierp hem met een smak omlaag, in het ondiepe water waar ze nog steeds in stonden. Veel kracht om een echt gevecht te voeren had hij niet, dus moest hij het spelletje op een andere manier spelen. Ademnood. Devon hief een poot op en plaatste het recht op de onderbuik van Lupos, waardoor hij half onder water gedrukt werd. Zijn andere poot hief hij ook op en nadat hij hem een laatste, medelevende blik getoond had, plaatste hij die op zijn hals, waardoor de kop van de wolf volledig onder water verdween. Door zijn gewicht kon de wolf geen kant op, en moest Devon zelf niet al te veel moeite doen om hem onder controle te houden. Het enige wat hij hoopte was dat zijn plan werkte, het plan om Storm weer menselijk te maken, zonder hem écht te moeten verwonden. Hij hoopte dat de ‘natuur’ zijn werk zou doen en ervoor zou zorgen dat de ademnood de wolf liet terugtrekken en zijn beste vriend weer naar boven liet komen. Eén enkele traan, van pijn en verdriet bingelde langs zijn snuit omlaag en verdween in het riviertje, samen met het bloed dat langs alle kanten uit het lichaam van Devon stroomde. Hij kleurde meer rood en bruin dan dat hij nog wit kleurde. Het enige wat hij wilde, was dat hij zijn beste vriend terug had, er moest zo snel mogelijk een eind aan de razernij komen.
Oh cherie amour, pretty little one that I adore ♦ ♦ ♦
Onderwerp: Re: Don't be that fool to believe I won't hurt you. [Devon] zo dec 27, 2015 12:15 am
.Lupos.
I will find you, I will kill you.
De beer … de jongen … de beer … de jongen. Lupos bleef het spoor volgen door het bos tot het weer vervaagde naar de beer. Hij had onderhands al ondervonden dat die twee één en dezelfde waren maar toch koos hij instinctief voor mens dus als de beer er was week hij af van zijn route om dan uiteindelijk er weer naartoe te neigen toen de jongen weer terug was. Het water had hem immers even doen twijfelen, niet omdat hij bang was van het water maar omdat het een heel deel van zijn zintuigen onderdrukte. Alle geuren verdwenen hier, alle mensen of dieren die hier door waren gekomen lieten geen spoor meer achter aan de overkant. Hij draaide zijn kop, snoof de wekenoude geuren op alvorens hij naar de beek keek waar ze in verdwenen. Naast dat was het geruis van het water een beetje een demper op zijn gehoor, al had hij zijn oren niet echt nodig als zijn neus en ogen de jongen konden blijven volgen. Toch, het was een handicap om het water in te gaan en voor een deel enkel zijn zicht te kunnen gebruiken. Gelukkig bloedde de jongen en ondanks dat het water behoorlijk snel stroomde kon Lupos de geur van bloed voor een deeltje ruiken. Dus sprong hij naar beneden en volgde de jongen dieper en dieper het bos in.
Het opgesloten gevoel van drie muren rondom hem heen hadden iets losgemaakt bij Lupos waarvan hij dacht dat hij het deze nacht niet zou moeten voelen. En dat gevoel verstrekte zich enkel maar toen hij tegen de beer knalde en ze beide in het water terecht kwamen. Hij raakte iets scherps, een puntige steen in zijn magere lichaam waardoor het even allemaal zwart voor zijn ogen was. Dat was het enige wat deze volle maan met hem deed, hem herstellen zodat hij verder kon, hem kracht geven zodat hij kon doden maar vooral de drift geven om te jagen. Dit was zijn nacht en de beer nam dat van hem af. Lupos klauterde op zijn vier poten terug overeind, er liep een klein straaltje bloed langs zijn flank naar beneden maar de wond was al lang weer geheeld. Zo snel ging het voor hem, de beer daarentegen had wat meer tijd nodig. Deels omdat zijn speeksel een vertraagde effect had op de meeste wonden die hij aanrichtte. Door het water en de beer was de geur van de jongen volledig verdwenen. Lupos richtte zijn blik op, snoof diep in op zoek naar de jongen, te dom om te weten dat de jongen de beer was ookal besefte hij het op het moment zelf wel.
Lupos was op zo’n diep moment gekomen dat hij de beer nu zag als een vijand, niet zomaar een obstakel waar hij over moest om naar een slachtoffer te geraken. Vanaf nu was die beer zijn vijand en die beer moest dood. Dat veranderde het hele perfectief van de weerwolf, het ging niet langer meer om jagen, het ging om aanvallen, iets wat uit zijn natuur lag want hij nam het op tegen een beer, een dier, iets niet menselijk. Maar het was net zo sterk als de drift om te jagen, dit aanvallen ging even vlot en zonder nadenken. Recht naar de keel, glad, in één sprong en zonder een moment van aarzelen. De zware ademhaling van de beer gaven aan dat het dier moe begon te worden, hij was zwak in de ogen van een eeuwige jager, iemand die op deze nacht niet moe kon worden. Dus hij sprong vlotweg naar zijn keel, zette zijn tanden samen en liet ze niet meer los, want daar waren ze voor gemaakt, om vast te grijpen, te schudden en onder geen voorwaarde los te laten.
Eerst gebeurde er niets, het was een weerwolf die aan een beer zijn keel ging en eraan zat te schudden tot er iets zou gebeuren. Maar het beest had pijn, dat rook Lupos, dat dreef hem verder om harder, agressiever te werk te gaan tot hij iets hoorde kraken in de beer zijn keel. Maar zelf dat was niet genoeg, hij zou enkel los laten als hij de helft van het vlees had weggebeten of als de beer hem zwaar genoeg verwondde dat hij wel moest loslaten zodat hij kon helen. Geen van die dingen gebeurden echter, Lupos bleef kranig hangen terwijl de beer in paniek zijn poten naar hem probeerde uit te halen. Uiteindelijk kwam de beer op zijn voorboten neer, beet zich vast in het nekvel van Lupos en trok hem zover mogelijk weg tot Lupos wel moest lossen. Hij voelde geen pijn, zijn nekvel was gewoon vlees, geen zenuwen, geen spieren of beenderen. En zelf als er pijn zou zijn, de adrenaline was gewoon te hoog, hij was veel te gedreven om toe te geven aan zijn eigen wonden of noden.
Lupos kwam met een smak neer in het water, hij voelde de poot van de beer op zijn onderbuik, hij probeerde uit te halen, beet naar diens poten maar algauw kwam een tweede voorpoot op zijn hals kwam en hij volledig onder water kwam. Lupos was geen mens, hij wist niet dat je adem inhouden je daadwerkelijk enkele seconden van de dood af hield. Dus slikte meteen hopen water in, begon wild te spartelen onder water. Hij probeerde zijn neus boven water te krijgen, uit te halen naar de beer maar het had allemaal geen effect. Zijn longen liepen vol met water en het zicht vervaagde zachtjes. Zijn potten hielden langzaam op met spartelen tot er enkele kleine stuiptrekkingen waren alvorens het lichaam van de weerwolf roerloos in het water bleef liggen. Zijn hart klopte nauwlijks, het vaag, hele trage geluid kon je amper horen boven de waterval. De rode opengesperde ogen rolden weg in hun kassen terwijl het lichaam op het water dreef eens de druk eraf kwam.
Minuten leken wel uren, de weerwolf dreef, gewoon, zo goed als dood over het water tot het onophoudelijk begon te schrokken. De botten kraakten zo zachtjes zo subtiel maar zorgde voor zoveel pijn dat Storm daadwerkelijk direct weer bij bewustzijn was eens hij getransformeerd was naar zijn menselijke lichaam. Daarnaast had er zoveel adrenaline in het lichaam van Lupos gezeten dat het aanvoelde alsof hij de avond nog moest beginnen. Storm drukte zich razendsnel op uit het water en begon luidop te hoesten, normaal moest hij zich ellendig voelen maar nu voelde hij zich … alerter, wakkerder dan normaal en dat kon slecht één ding betekenen. Hij hoefde niet omhoog te kijken om te zien dat de maan nog niet aan zijn einde was. Zijn lichaam was ijskoud, ieder deeltje in zijn lichaam smeekte om een beetje warmte en hier lag hij dan in het water. De pijn sidderde na onder zijn huid, de weerwolf was aan het recuperen voor … misschien een half uurtje? Het zou niet lang duren, Storm voelde zich te alert en te goed om ervan uit te gaan dat Lupos te zwaar gewond was. Wat hij wel was, was helemaal van de kaart. Waar was hij? Wat was er gebeurd? Wie …
Toen het hoesten eindelijk gestopt was, toen hij het water allemaal uit zijn longen had gehoest draaide hij zijn hoofd en keek naar de kolossale ijsbeer. Storm zou onder de indruk moeten zijn, echt, die beer was drie keer zo groot dan hem. Hij staarde de ijsbeer aan met een blik vol angst, vol walging om al het bloed dat op het lichaam zat. ‘Nee, neenee.’ Hij schudde zijn hoofd. Dit was niet zijn schuld, dit kon niet waar zijn. Devon zei dat hij Lupos zou aankunnen, dat het in orde zou komen. Dit was niet in orde, het hoefde Devon niet te zijn om de blik te herkennen. De vermoeide blik, de wanhopige blik van zijn beste vriend. ‘Wat heb ik gedaan.’ Prevelde hij met grote ogen. Zijn hoofd ging naar omhoog, naar de volle maan alvorens hij terug naar Devon keek. ‘Maak dat je weg komt, ga Devon, haal Nadya of gelijk wie maar breng jezelf in veiligheid.’ Hij zweeg toe hij de pijngolf door zijn lichaam voelde komen. Dat half uur had niet lang geduurd. Hij sloot zijn ogen en probeerde zijn ademhaling onder controle te krijgen. ‘Please ga, ik kan dit,’ hij zweeg en sloot zijn ogen terwijl er een traan langs zijn wang naar beneden liep. ‘Ik kan dit niet meer.’ Hij smeekte het haast. Hij smeekte zijn beste vriend om gewoon weg te gaan, in veiligheid. Hij kon dit niet meer, dit, dit maakte hem kapot …
Onderwerp: Re: Don't be that fool to believe I won't hurt you. [Devon] zo dec 27, 2015 1:48 pm
Don't be that fool to believe I won't hurt you.
De ijsbeer werd alsmaar vermoeider waar de weerwolf enkel maar agressiever werd. Voor het eerst voelde Devon zich echt de prooi, voelde hij oprechte angst. Ditkeer niet angst voor de veiligheid van anderen, maar voor de veiligheid van zichzelf. Het bezorgd hem fysiek een enorme pijn, de tanden van de wolf in combinatie met de kracht die er achter zijn greep zat. Maar ook mentaal werd hij gekraakt. Het was gewoon zijn vriend die hem met alles wat in hem zat probeerde te vermoorden. Er was geen sprankeltje redelijkheid overgebleven in het zwarte monster, en Devon moest alsmaar meer moeite doen om te blijven geloven dat Storm daadwerkelijk ergens, diep vanbinnen in Lupos schuilging. Als Nadya boven de waterval zou vliegen en naar beneden zou kijken zou het op een gevecht in een arena lijken. Een gevecht tussen Yin en Yang, zwart en wit, goed en kwaad.
Uiteindelijk, na een periode van helse pijn kreeg Devon het klaargespeeld om Lupos van hem af te werpen. Onmiddellijk ondernam hij actie door de wolf – door zijn gewicht in de strijd te gooien – onder water te drukken, en daar ook te houden ondanks alle verwoede pogingen die de wolf deed om opnieuw boven te komen. Devon moest zijn ogen dichtknijpen, hij kon het niet langer in zichzelf opbrengen om naar het tafereel te kijken dat er onder zijn twee witte poten afspeelde. Maar hij bleef het voelen, het gespartel van de wolf, de luchtbellen die uit zijn keel opborrelden en kapotsprongen aan het wateroppervlakte. Het maakte hem misselijk en duizelig tegelijk waardoor hij lichtjes heen en weer begon te wankelen. Als poging om zijn evenwicht te bewaren opende hij zijn ogen weer en keek omlaag, naar het kabbelende wateroppervlak waaronder de wolf schuilging. Langzaam maar zeker werd de wolf kalm, werden zijn bewegingen minder abrupt en zag hij ook alsmaar minder lucht naar boven komen. Onder zijn poten voelde hij hoe de hartslag van de wolf alsmaar trager werd. Op dat moment voelde Devon hoe zijn eigen hartslag ook wat trager werd, het voelde alsof hij eindelijk de situatie weer enigszins onder controle had. Heel voorzichtig nam hij zijn poot die op zijn hals stond omhoog en onmiddellijk kwam de wolf half boven. Devon boog wat voorover en bracht zijn hoofd wat dichter bij dat van de wolf. Er was geen ademhaling, enkel die zurige weerwolfgeur die versterkt werd doordat hij volledig nat was. Toen Lupos stil bleef hief Devon ook zijn andere poot op en zag hoe de wolf langzaam afdreef naar de rand van het riviertje, waar hij deels in het water, deels op de rand tot stilstand kam. Plensend stapte Devon ernaartoe en liet zich langs hem volledig in het water zakken, totdat enkel zijn witte kop nog boven water uitstak. Het koele water werkte pijnverlichtend, maar zijn ademhaling werd er niet beter op. Ondanks dat hij de wonde aan zijn keel niet kon zien, voelde hij dat het ernstig was.
Zachtjes humde hij, om voor zichzelf op te maken in hoeverre hij zijn stembanden en dergelijke kon gebruiken. Maar tegelijk hield hij zijn doffe blik strak gericht op het lichaam van de wolf dat stilletjes heen en weer dobberde op het water dat onder hem doorstroomde. Zijn blik werd stukken alerter en zijn ogen groter toen er boven het geruis van het water een zacht gekraak weerklonk. Devon moest zijn blik pijnlijk afwenden toen hij zag hoe de botten van de wolf vervormden en braken om zich daarna weer in een andere vorm te plaatsen. Toen het geluid stopte en hij weer omkkeek zag hij dat het Storm was die op de oever lag, in de plaats van de grimmige wolf van enkele momenten geleden. Devon drukte zich even snel als dat Storm dat deed op uit het water, waardoor hij ver boven hem uittorende en een waterval op zich leek door al het water dan uit zijn lange vacht naar beneden stroomde. Het enige wat Storm deed was hoesten, waarbij er elke keer kleine hoeveelheden water mee naar buiten kwamen die nog in zijn longen hadden gezeten. Devon staarde mee naar omhoog toen hij naar de maan keek en wist dat het een heel verwarrende situatie voor Storm zou zijn.
Nadat Hal de maan had geobserveerd draaide hij zijn hoofd en keek recht in de ogen van Devon, waar onmiddellijk een veelbetekenende stilte plaatsvond. De blikken die ze uitwisselden waren zo emotioneel, omvatte zoveel ongesproken woorden, dat Devon het er plots koud van kreeg, ondanks dat zijn lichaam zo warm was dat er zelfs damp vanaf kwam. ’Nee, neenee.’ Een zacht plonsend geluid deed ervoor zorgen dat Devon omlaag keek, naar het water onder hem dat nog steeds rood kleurde door het bloed dat met dikke druppen uit zijn keel liep. ’Wat heb ik gedaan.’ Bij die woorden keek Devon opnieuw op en bromde stilletjes. Of wat je brommen kon noemen, het was eerder een vervormd, reutelend geluid. Devon deed aarzelend een pas naar voren en schudde zijn hoofd bij het bevel dat Storm hem gaf. Weggaan? Nooit, al was hij op sterven na dood. In protest stampte hij met zijn enorme poot in het water, waardoor het in het rond spatte. Een windvlaag raasde door de natuurlijke gevangenis en Devon kon het kippenvel op het naakte lichaam van zijn beste vriend zien verschijnen. In zijn ogen stonden de vragen te lezen. Wat moest hij doen?
Storm kreeg opnieuw een pijnscheut, dezelfde soort als dat hij had gehad toen hij aan het begin van de avond vastgekluisterd had gelegen aan een van de dikke eikenbomen. Het was duidelijk dat zijn lichaam opnieuw klaar was om te transformeren en de paniek verscheen opnieuw in Devon zijn ogen. Hij had op zijn minst gehoopt dat ze wat tijd zouden hebben om samen naar een oplossing te zoeken. Maar niets van geluk zat hen mee.. ’Please ga, ik kan dit niet.’ Terwijl Storm zijn ogen gesloten had en die woorden had uitgesproken, was Devon naar zijn mensenvorm getransformeerd en tot bij hem gelopen. Onmiddellijk hing zijn hele borstkast vol met het bloed dat uit zijn keel naar omlaag gutste, maar hij negeerde het compleet. Storm was zijn enige prioriteit, nog voor zijn eigen leven. ’Ik kan dit niet meer.’ Bij die woorden verraste Devon, Storm door zijn arm over zijn hals te leggen en hem zo goed en kwaad mogelijk als zijn rug het toeliet, te ondersteunen. ”Daarom zijn we met twee.” probeerde Devon zo verstaanbaar mogelijk uit te brengen en keek recht in de ogen van Storm toen hij die opnieuw opende. ”Je bent..” mompelde hij en onderdrukte een grillige hoest waarbij het bloed ook via zijn mond naar buiten kwam. ”..niet alleen.” Hij hernam de greep op zijn beste vriend en ondersteunde hem wat feller, om hem vervolgens verder de oever op te begeleiden, naar een kleine inkeping in de enorme stenen wand. Het leek op een kleine grot, een plaats waar het minder vochtig was en waar ze beschut zaten tegen de barre weersomstandigheden door de storm die nog steeds over Genosha raasde. Voorzichtig zette hij Storm tegen de wand van de grot die bekleed was met een dikke laag mos. Zelf liet Devon zich voor hem op zijn knieën neerzakken. Met een emotionele blik in zijn ogen keek hij zijn beste vriend aan en ondersteunde zijn eigen hals door zijn hand er stevig tegen aan te drukken, alsof hij zichzelf aan het stikken was. ”Kan je het nog lang tegenhouden?” vroeg hij op bezorgde fluistertoon om zijn stem zo min mogelijk te belasten.
Oh cherie amour, pretty little one that I adore ♦ ♦ ♦
Onderwerp: Re: Don't be that fool to believe I won't hurt you. [Devon] zo dec 27, 2015 4:04 pm
.Lupos.
I will find you, I will kill you.
De pijn die de transformatie van hem vroeg nam het grootste deel van zijn energie af. Het ging ook niet zonder slag of stoot, het vergde veel van zijn mensenlichaam om zijn botten, zijn spieren en al de rest weer aan te passen aan zijn menselijke vorm. Maar er kwam geen geluid deze keer want er was net téveel energie, energie die hij normaal al niet meer zou hebben. Normaal zou hij zich niet zo mogen voelen, hij zou afgemat moeten zijn, doodop van alles wat de weerwolf van hem vroeg en dat … dat was veel. Het vrat niet alleen aan zijn energie, het vrat ook aan zijn suikers, vitamines, naar al het essentiële aan voedingsstoffen dat Storm in zijn lichaam had opgeslaan tijdens de maand. Normaal zou hij nu in het water moeten zakken, bewusteloos of amper in staat zijn eigen lichaam te bewegen maar dat was niet het geval. In plaats daarvan duwde hij zich af op zijn handen en was meteen, in één seconde, klaarwakker. Er was de sidderende pijn onder het oppervlak maar het was niets in vergelijking met waar hij normaal zou door moeten. Waarom? Waarom was hij zo alert, zo vol energie? Waarom kon hij zijn lichaam bewegen en waarom was er ondanks het water dat hij ophoestte niets anders aan de hand met zijn lichaam?
Heel dit bracht Storm in verwarring, hij begon luidop te hoesten, hoestte al het water op dat in zijn longen zat. Zijn zintuigen strekten zich uit, hij rook bloed, veel bloed, hij rook modder, water, hij rook ver weg menselijke geluiden. Naast het geruis van de waterval hoorde hij niets meer dan zijn eigen hartslag en ademhaling, die zo gejaagd gingen dat het niet meer normaal was. En dan hoorde hij ook iets anders, het gestage geklop van een hart dat tweemaal zo groot was als het zijne, het bloed dat door een lichaam pompte dat vele keren groter was dan het zijne. Zijn bruine ogen hadden een rode scherpe omranding en waren abnormaal verwijdt waardoor hij details kon zien in het water, in de aardige wanden die hij normaal niet zou kunnen zien. Het enige normale aan de hele situatie was de kou, de immense kou die door zijn lichaam ging en ieder beetje van zijn lichaam leek te bevriezen. Storm had nooit kou buiten deze ene nacht, dan altijd. Hij hoorde het geruis van het water veranderen dus draaide hij zijn hoofd en keek recht naar de gigantische witte ijsbeer die op zijn achterpoten stond, in zijn volle lengte.
Storm had Devon nooit zien transformeren, dit was impressionant en indrukwekkend. Maar veel seconden om daarover te denken deed hij niet, zijn ogen gleden naar zijn schouder, wat aan zijn zicht onttrokken was maar waar hij zeker was dat een diepe wonde zat. En dan gleden zijn ogen naar diens keel, waar een grote wonde zat. En toen hij dan terug naar Devon keek was alles zichtbaar in zijn ogen, de angst, de afschuw, de misselijkheid om in wat voor toestand Devon nu was. De paniek schoot hem letterlijk haast naar de keel, hij probeerde op te maken, zich iets te herinneren. De nacht was nog niet om en hij was alweer mens, de laatste keer dat hij dat had gedaan was zijn weerwolf de hele maand onrustig geweest, voelde hij zich een gevaar voor de hele school. Hij had Devon gezegd zo lang mogelijk te wachten en dit … dit was niet lang dus wat had hij gedaan? Wat had hij gedaan in de uren dat hij weerwolf was geweest waardoor Devon genoodzaakt was dit te moeten ondernemen? Hij knipperde verwoed met zijn ogen, kneep ze toe, drukte zijn vingers tegen zijn neusbrug, probeerde zich iets te herinneren maar er was gewoon een leegte. Een leegte die hij niet kon opvullen met beelden, niet kon opvullen met iets herkenbaars anders dan zijn beste vriend die hier nu zwaar toegetakeld voor hem stond. En hij wilde maar één ding, hij wilde dat Devon zichzelf in veiligheid bracht. De enige reactie die de beer echter gaf was met zijn voorpoot door het water stampen, in protest. De gevaarlijke blik in Storm’s ogen gleed terug naar Devon, de rode omranding rond zijn pupillen leek soms zelf aan te wakkeren tot zijn wolvenzicht. ‘Ga.’ Fluisterde hij opnieuw. Futloos deze keer, hij wist dat het niets zou uitmaken, niet voor Devon, die was te koppig.
Toen er een immense windvlaag boven hen ging kwamen allemaal geuren bijeen boven hem. En dan kwam de herinnering, één beeld, één geur, één duidelijke feit … het meisje. De weerwolf had iemand gebeten, hij had iemand gebeten. Hij had iemand zijn leven op het spel gezet anders dan dat van Devon, het was het enige dat op dat moment duidelijk was. Hij kneep zijn ogen samen, het beeld kwam naar voor, de zwarte wolf, de beet, het meisje dat doodbloedde. Toen hij zijn ogen weer opende was Devon er in zijn mensenvorm. Het was één ding om een toegetakelde ijsbeer te zien en te hopen dat het je beste vriend op één of andere miraculeuze wijze niet was. Het was iets helemaal anders om je beste vriend daadwerkelijk te zien staan, in dezelfde staat als de ijsbeer. Het bloed liep via zijn borstkast naar beneden. Storm zou zich willen weg trekken maar het dit en het feit dat hij een meisje had gebeten maakte hem doodsbang waardoor hij er als een bevroren standbeeld bij stond. Devon was er veel te erg aan toe en hijzelf … hij voelde niets, hij voelde zich veel té goed.
Het ergste was dat Devon hem begeleidde, hem recht hielp ondanks dat hij het zelf zou kunnen, maar op één of andere manier leek alles in zijn lichaam verdoofd. De woorden die Devon sprak waren moeilijk verstaanbaar, hij hoestte, het bloed kwam over zijn lippen. ‘Nee.’ Zei hij fel toen Devon zei dat hij er niet alleen voor stond. Hij schudde zijn hoofd, greep Devon bij zijn schouder en duwde hem achteruit. ‘Devon nee, kijk naar mij, ik hoor er zo niet uit te zien.’ Wees hij naar zichzelf. Zijn gezicht was niet wit getrokken, hij voelde zich niet ziek, er was enkel de kou en de lichte pijn op de achtergrond. ‘Wat is er gebeurd?’ Vroeg hij dringend. ‘Wat heb je gedaan om hem zo kwaad te krijgen.’ Hij zweeg absurd toen zijn blik op de omgeving viel, op de rotsen die als het ware een gevangenis vormde. En toen viel het kwartje, Devon had de wolf opnieuw opgesloten, op de enige vrije dag dat hij kon jagen. Net als hij nu weer zat opgesloten in Storm. De adrenaline was zo hevig dat Storm niet kon stilzitten tegen de bemoste muur. Bij de vraag schudde hij meteen zijn hoofd. ‘Niet, ik kan het niet tegenhouden.’ Prevelde hij. Zijn ogen gleden opnieuw naar de wonden van Devon. ‘Wat heb ik gedaan met je?’ Fluisterde hij verslagen. Hij sloot zijn ogen toen hij opnieuw de pijngolf voelde komen. ‘Je mag hem niet opsluiten Devon, hij gaat je vermoorden, je moet,’ hij zweeg en dacht terug aan het meisje. ‘Waar is het meisje? Wat is er gebeurd met het meisje dat ik gebeten heb?’ Vroeg hij uiteindelijk weer half paniekerig. Hij had een dode op zijn geweten, of ze zou sterven of ze zou weerwolf worden, haar leven was dood sowieso. Hij had hoop gehad zijn vorige volle maan met Nadya maar deze … rampzalig was zacht uitgedrukt. Hij zou moeten rennen, vluchten van Devon zo snel dat hij kon maar hij kon zijn beste vriend niet zo achter laten. ‘Je moet gaan,’ en deze keer was het menens. Zijn blik was rustig, vastberaden en een tikkeltje te agressief voor de echte Storm te zijn. ‘Ik ga het mezelf nooit vergeven als hij je nog meer toetakelt dan nu.’ Hij mocht dit niet kunnen zeggen, hij zou halfdood moeten zijn, niet Devon. Wat had hij gedaan? Waarom was hij naar deze school gekomen in de eerste plaats? …
Onderwerp: Re: Don't be that fool to believe I won't hurt you. [Devon] ma dec 28, 2015 5:04 pm
Don't be that fool to believe I won't hurt you.
Het was overduidelijk dat Storm overstuur was. Overstuur was lichtjes uitgedrukt. Zijn alerte ogen schoten over het enorme lichaam van de ijsbeer dat er extreem gehavend uit zag, alsof hij op die manier probeerde uit te vissen wat er gebeurd was. Maar natuurlijk kon hij er geen verhaal aan vast knopen, alles wat in zijn weerwolvenvorm gebeurde was een groot raadsel wanneer hij weer mens werd. Devon rook als het ware de paniek die over hem heem kwam en hij deed een stap naar voren, als poging om hem ‘gerust te stellen’, om aan te tonen dat hij niet sterven na dood was. Of toch niet helemaal. Storm moest zich kalm houden, zo min mogelijk proberen om de weerwolf die nog steeds in hem schuil ging aan te wakkeren. ’Ga.’ Het was een woord wat Devon aan zijn ene oor in liet gaan om het vervolgens weer aan het andere te laten uitkomen. Hij zou zijn vriend nooit alleen achterlaten, hij zou bij hem blijven, ongeacht in welke toestand hij verkeerde, ongeacht de tirannie die Storm met zich mee zou brengen.
En toen kwam er die windvlaag die een menigte aan verschillende geuren met zich meebracht. Geuren die Storm met een ademteug kon linken aan een van de gebeurtenissen van de nacht. De ergste welliswaar, het stond gewoon in zijn ogen te lezen. Devon aarzelde geen enkele keer om terug te transformeren en naar zijn vriend toe te lopen. Meteen schepte hij de arm van Storm over zijn schouder en begeleidde hem het water uit. ”Kom!” bromde hij zachtjes toen hij allesbehalve leek mee te werken, zijn lichaam leek wel als verstijfd. Op het moment dat hij zijn hoofd wilde draaien om Storm aan te kijken wat er scheelde, wrikte hij zich los uit zijn ‘greep’ en nam met brute fors de schouders van Devon vast. Onmiddellijk klemde Devon zijn kaken op elkaar om de pijn die het met zich meebracht te verbijten. Storm kende zijn eigen krachten niet, en dat in combinatie met de vele verwondingen die hij al had opgelopen. Het was allesbehalve een aangenaam gevoel. ’Devon nee, kijk naar mij, ik hoor er zo niet uit te zien.’ Geschrokken door die harde woorden zette hij een diepe frons op zijn wenkbrauwen. ’Wat heb je gedaan om hem zo kwaad te krijgen.’ Hij wilde net zijn mond openen om te beginnen spreken en hief zijn hand op, om naar de omgeving te wijzen. Maar Storm had het zelf al opgemerkt, en zijn reactie was niet dat wat Devon verwacht had. Storm zweeg en keek in het rond, alsof de plaats waar hij was het allemaal nog stukken erger maakte dan dat het al reeds was. ”Wat moést ik doen?” sprak hij met een grillige stem en proefde zijn eigen bloed zo op zijn tong. Hij voelde de ogen van Storm als het ware over zijn wonden glijden en enigszins ongemakkelijk wendde hij zijn blik af. Hij had beloofd dat hij hem zou tegenhouden, en hij was zijn belofte niet kunnen nakomen. Nee, in de plaats daarvan voelde hij hoe hij alsmaar afzwakte, alsof het niet meer lang zou duren vooraleer zijn eigen benen hem niet meer zouden kunnen dragen. ’Wat heb ik gedaan met je?’ Het was een vraag die Devon niet wilde beantwoorden, of nóg niet in ieder geval, want hij wist dat de strijd nog niet volledig gestreden was. De vragen bleven over de lippen van Storm glijden en Devon kreeg er geen woord tussen gebracht. Hij voelde hoe hij steeds nerveuzer en nerveuzer begon te worden en keek met een pijnlijke blik naar Storm. ‘Waar is het meisje? Wat is er gebeurd met het meisje dat ik gebeten heb?’ Devon probeerde diep in te ademen alvorens hij antwoord gaf, maar het enige wat weerklonk was een schor gereutel, afkomstig uit de open wonde in zijn keel. ”Nadya.” fluisterde hij zachtjes en voelde hoe zijn lichaam zwakker en zwakker werd. Onder hem was ondertussen een plasje aan bloed verschenen, dat zich langzaam een weg naar buiten begon te banen.
Een onbekende dreun in de verte zorgde ervoor dat Devon weer de kracht vond om op te kijken, richting de uitgang van de grot waar het water nog steeds met bakken naar beneden viel. De storm van Nadya leek alsmaar erger te worden en het deed een koude rilling door zijn zwakke lichaam gaan. ’Je moet gaan,’ Opnieuw een enorme dreun en Devon fronste geconcentreerd zijn ogen. ”Shht..” probeerde hij uit te brengen, maar het kwam er zo zwak uit dat Storm het vast niet boven de regen hoorde uitkomen. ‘Ik ga het mezelf nooit vergeven als hij je nog meer toetakelt dan nu.’ Devon sloot zijn ogen, probeerde het stemgeluid van Storm te negeren en zich te concentreren op de geluiden die hij buiten de grot hoorde. Het waren voetstappen, voetstappen die weerklonken van bovenaan de stenen wanden, alsof er iemand naar de rand was gelopen en naar het schouwspel wilde komen kijken. ”Er is iemand hier.” bracht Devon met zijn laatste krachten uit en duwde zijn gehavende lichaam rechtop. ”Blijf hier!” beval hij aan Storm en wees hem met zijn wijsvinger aan om de boodschap die hij met zijn zwakke stem had uitgesproken wat meer te bekrachtigen. Waarom was iemand zo stom om zich opnieuw in het bos te begeven? Devon zakte bijna door zijn benen door de hoeveelheid bloed dat hij was verloren en zocht ondersteuning aan de ruwe wanden van de grot om zijn weg weer naar buiten te banen. Eens hij buiten was en de ijskoude regen weer op zijn naakte lichaam voelde keek hij omhoog, naar de bovenkant van de stenen wanden, en hield zijn hand boven zijn ogen om de regen wat af te weren. Een enorme bliksemflits weerklonk en deed de hemel oplichtten, waardoor het silhouet van en enorm figuur in de duisternis opdoemde. Hij hapte naar adem en zakte door zijn knieën waarna hij onbeholpen houvast zocht aan de gladde stenen die er onder hem lagen. Hij was hier niet klaar voor, hij kon niet nog een confrontatie aan. Hij hoorde hoe binnenin de grot de beenderen van Storm weer begonnen te kraken en het begin van zijn tweede transformatie aankondigde. Een tweede bliksemflits lichtte de hemel op, gevolgd door een enorme dreun die de kleine kiezeltjes aan de rand van het riviertje ter plekke lieten rillen. Devon hief zijn hoofd op en zag hoe de reus opeens ten midden van de open plek stond. Op de een of andere manier had hij het klaargespeeld om veilig van boven, naar beneden te springen. Rondom hem flitsten allemaal bliksemschichten die ervoor zorgden dat er angstaanjagende schaduwen over hem heen vielen. Devon opende zijn mond om iets naar Storm te roepen, maar het lukte niet meer. Het laatste wat hij zag was hoe de man richting de grot gelopen kwam, voordat hij zijn ogen sloot en zijn bewustzijn verloor. Zijn strijd was gestreden, hij was op.
Oh cherie amour, pretty little one that I adore ♦ ♦ ♦