Onderwerp: Don't be that fool to believe I won't hurt you. [Devon] wo nov 11, 2015 5:30 pm
"Full moon Lupos, time to trasform and become the monster."
Storm duwde zich af van de muur van het schoolgebouw, hij draaide zich en zakte tegen de gevel naar beneden terwijl hij zijn ademhaling, zijn hartslag probeerde rustig te houden, probeerde onder controle te krijgen. Maar na een hele maand geen incidenten en de laatste volle maan een paar uur minder weerwolf te zijn was Lupos wel erg zeker dat hij zou transformeren. Hij wilde eruit, liever nu dan over exact vier uur, als de zon zou onder gaan en er een volle maan zou opkomen. Hij was vanmorgen uit zijn bed gekomen, misselijk en met een hartslag die altijd maar over de grens ging waardoor hij moest vechten tegen Lupos. Hij had geen lessen gevolgd, hij had zich de hele tijd gewoon buiten verstopt in de hoop dat niemand hem zo zou zien, zelf Devon niet. Al was zijn kamergenoot erop voorbereidt, god, Devon had de hele week moeten toekijken op Storm’s prikkelbare karakter, zijn vechten tegen de volle maan en nu was het eindelijk zo ver en zou Devon hem komen zoeken.
Er was een reden waarom Storm buiten was, waarom hij van plaats naar plaats ging … het was de simpele reden om Devon op afstand te houden. Want na Nadya … Nee, hij wilde het niet nog een keer, ondanks dat ze hem gered had, ondanks alles wat ze had gedaan was Storm er niet klaar voor om weer gezelschap te hebben deze volle maan. Hij wilde niet dat er iemand moest zijn die hem pijn zou doen om zo een beetje menselijkheid te behouden, hij wilde niet dat er iemand moest zijn die hem achteraf naar de ziekenboeg zou sleuren net als Nadya voor hem had moeten doen. Dat was exact een maand geleden, in tussentijd hadden hij en Devon er een awesome halloweenfeest op zitten en had hij letterlijk al de tijd van zijn leven gehad. De gedachten aan Nadya brachten zijn hartslag net dat tikkeltje lager, net genoeg voor hem om op adem te komen. Hij zette zijn ellebogen op zijn knieën en liet zijn hoofd in zijn handen rusten terwijl hij langzaam op adem kwam van Lupos zijn nieuwe poging om door te breken. Nadya, hij bleef haar gezicht, haar blauwe ogen, haar naam in zijn hoofd herhalen, net genoeg om Lupos te waarschuwen wat er vorige volle maan was gebeurd, net genoeg voor de weerwolf om zich een beetje terug te trekken.
Storm trok zichzelf overeind aan de muur en haalde zijn hand langs zijn bezwete voorhoofd. Hij duwde zich af en ging op weg naar zijn kamer. De zak met kettingen, reservekleren, het was hem zelf gelukt om een kalmeringsmiddel mee te smokkelen uit de ziekenboeg de vorige keer in de hoop dat hij misschien langer mens zou blijven eens de zon onder ging. Maar hij zou het nu best al kunnen gebruiken, al was het om die vier uur menselijk door te komen. De leerlingen die hij langs liep keken hem wat raar aan, charmante Storm was weg, geen Hal met zijn begroetingen en praatjes. Hij liep rechtdoor de trap op waardoor zijn hartslag weer de lucht in ging en zijn hartslagmeter meteen weer begon te piepen. Hij trok zijn kamerdeur open en sloot deze met een luide klap. Hij zakte neer tegen de deur en staarde met zijn wolvenzicht naar zijn rugzak met de kettingen, de kalmeringsspuit. Hij kreeg zichzelf net zo ver, ver genoeg om naar de spuit te grijpen. Hij trok met zijn tanden het dopje van de spuit en liet er wat vloeistof uit spuiten. Hij trok zijn T-shirt naar boven, zette de naald tegen zijn schouder en spoot het middel naar binnen. ‘Op hoop van zegen.’ Prevelde hij tegen zichzelf. Hij bleef op de grond tegen zijn bed aan geleund terwijl hij zijn pols met zijn hartslagmeter op zijn knie liet rusten, de spuit op zijn andere knie balancerend. Hij staarde naar het schermpje, smekend voor zijn hartslag om naar beneden te gaan en zich te kunnen voorbereiden op deze afgrijselijk nacht die weer voor de boeg stond. Misschien maar beter ook dat hij zich er niets van herinnerde.
En toen kwam Devon binnen gewandeld. Storm hief zijn hoofd op van tussen zijn handen en keek naar zijn beste vriend, niet wanhopig maar ook zeker niet blij. Zijn gezicht moest er nu al bleek en bezweet uit zien, en de nacht was nog niet begonnen. ‘Ik had gehoopt dat je bij Denni ofzo was en de tijd uit het oog verloren was.’ En dat meende hij echt, hij had echt gehoopt dat Devon zou zijn vergeten wat voor dag het was, wat voor periode van de maand, wat voor tijd het was. Hij wilde Devon er niet bij, hij wilde zijn allerbeste vriend niet tonen wat hij echt was, hij wilde Devon geen pijn doen. Hij legde de spuit op zijn nachtkastje en trok zijn rugzak vanonder zijn bed, de kettingen maakten een akelig herkenbaar geluid, op naar volle maan …
Onderwerp: Re: Don't be that fool to believe I won't hurt you. [Devon] wo nov 11, 2015 7:03 pm
Don't be that fool to believe I won't hurt you.
Het was een bewogen week geweest, de nacht van de vollemaan kwam alsmaar dichterbij, en dat was aan Storm te merken op alle mogelijke manieren. Zijn beste vriend had de hele week naar bijna niets anders dan zijn hartslagmeter gestaard en er was niets waarmee Devon hem had kunnen afleiden, of hem ook maar enigszins in een blije bui had kunnen brengen. Storm voelde zich miserabel, nog erger dan de dag na het Halloweenfeest, en dat zei veel. Het verschrikkelijk klinkende alarm op Devons gsm ging af en hij bromde in zijn kussen terwijl hij met zijn hand tastte naar het ding. 11:36, bijna middag. Hij knipperde slaapdronken met zijn ogen en onderdrukte loom een geeuw. Totdat het opeens tot hem doordrong. ”Shit.” riep hij half uit en draaide zich spartelend om in zijn bed om vervolgens een blik op het bed van Hal te werpen. Leeg. ”Verdomme, ik had het kunnen weten.” vloekte hij zichzelf toe en sprong letterlijk uit zijn bed, bijna rechtstreeks in zijn kleren. Normaal had hij eeuwen de tijd nodig om wakker te worden en zich aan te kleden, maar nu ging het allemaal vanzelf. Hij had zijn wekker vroeg, héél vroeg gezet deze morgen, met de bedoeling om Storm voor te zijn voordat hij uit zijn bed kon sluipen en Devon zo zou afschudden. Want dat was wat Storm sowieso wilde doen: Devon uit zijn buurt houden op de meest verschrikkelijke dag en nacht van de maand. Maar hij had ofwel in zijn slaap op ‘snooze’ geduwd, óf Storm moest iets met zijn gsm gedaan hebben. Het deed er niet veel toe, het belangrijkste voor Devon was nu om Storm te vinden voor de avond viel. Met een peinzende blik keek hij nog de kamer rond, waarbij hij per toeval de sporttas van Hal nog zag liggen, wat betekende dat hij hier sowieso nog moest terugkomen voordat hij vanavond naar het bos ging. In zijn hoofd deed hij een schietgebedje voordat hij de kamer verliet en op zoek ging naar Storm.
Met een ruime, licht nerveuze pas liep hij doorheen de gangen van de school in de hoop om ook maar ergens een teken van Hal op te vangen. Hem zien, zijn stem horen, zijn lichaamsgeur ruiken, eender wat. Maar er liepen zóveel studenten door de gang, de een met een sterkere geur dan de andere dat hij het onderscheid eronder niet meer kon maken. Het waren gewoon te veel prikkels waarop Devon zich moest focussen, dus hij ademde verder via zijn mond – al leek hij de geuren zelfs te proeven – en concentreerde zich enkel nog op de dingen die hij zag en hoorde. ”Devon!” riep een meisje hem te blij toe en Devon wierp haar een norse blik toe omdat ze hem opschrok uit zijn concentratie. ”Niet nu.” bromde hij haar toe, en bij het zien van de verontwaardigde blik in haar ogen zuchtte hij kort. ”Sorry. Ik stuur je nog wel.” verzekerde hij haar voordat hij zijn weg verder doorheen de gang baande, met maar 1 missie: Hal vinden, hij mocht en zou niet aan hem ontsnappen vannacht. Beloftes waren beloftes, al was Storm daar niet zo blij mee geweest. Ofja, beloftes.. Voor Devon was het eerder een vriendschapserecode, ze waren niet voor niets StormOn.
Het leek alsof hij jaren doorheen de school aan het dolen was en stilaan veranderde zijn zelfzekere, vlotte pas in een slentertempo. Hier en daar deed hij nog moeite om uit te kijken voor een grote jongen met blond-bruin, licht krullend haar, maar zelfs niemand leek ook maar enigszins op Storm. Kortom, de moed begon Devon in zijn schoenen te zakken en de enige die hij ervan de schuld kon geven was zichzelf. Als hij niet zo lang geslapen had, dan had hij Storm nog kunnen vatten voordat hij nog maar een poging kon doen om aan Devon te ontsnappen. Hij had zijn handen tot gefrustreerde vuisten gebald en besloot dan maar terug te keren naar de enige plaats waar hij zijn beste vriend misschien nog kon aantreffen voordat de avond zou vallen. Hal moest immers nog op de slaapkamer passeren om zijn spullen op te pikken, want uit zijn verhalen bleek wel duidelijk dat hij daar niet zonder kon, zeker niet zonder de kettingen waarmee hij zichzelf vastketende. Al was dat voor Devon een vreselijke gedachte.
Hij wilde net zijn voet op de eerste trede van de trap naar de slaapkamers zetten toen er een bekende geur zich in zijn neus drong. Onmiddellijk snoof Devon er een hele teug van op en werden zijn puppillen groter, als een roofdier dat zijn prooi gevonden had. Het was overduidelijk de geur van Storm, al was hij een heel stuk scherper dan wat hij van hem gewoon was. Er zat een lichte zweetgeur in, maar dat was niet hetgeen Devon er opmerkelijk aan vond, het was eerder die zurige wolfgeur, veel sterker dan normaal. Met drie treden tegelijk beklom hij de trap en voor hij het goed en wel doorhad had hij zijn hand al op de deurklink van hun kamer liggen. Hij liet nog kort zijn ogen over het bordje gaan dat op hun deur hing, ’Storm in the Hall of Devon’. Een diepe zucht verliet zijn longen voordat hij de klink omlaag trok en de deur piepend opende, ergens bang voor wat hij binnen zou aantreffen. Twee bekende ogen die precies al hun glans verloren hadden keken hem aan vanop de grond en Devon knielde zonder nadenken langs hem neer en keek naar zijn lijkbleke gezicht. ”Ik heb de hele dag naar je lopen zoeken Hal.” wierp Devon hem enigzinds gefrustreerd toe, ookal bezat het meer een ondertoon van bezorgdheid dan van boosheid. Het zweet liep met druppeltjes van Storms gezicht en zijn haar kleefde op enkele plaatsen tegen zijn hoofd. ‘Ik had gehoopt dat je bij Denni ofzo was en de tijd uit het oog verloren was.’ Devon zuchtte luid en schudde met zijn hoofd. ”Wat had je zelf gedacht man? Dat ik vandaag enkel aan mezelf zou denken en jou in de steek ging laten?” Hij perste zijn lippen op elkaar totdat ze een rechte streep op zijn gezicht vormde. ”Well guess again.” Hij keek recht in de doffe ogen van Hal, in de hoop dat zijn woorden voor eens en voor altijd tot hem door zouden dringen. ”Zoals ik je al heb gezegd, je staat er niet alleen voor. En denk maar niet dat je me op andere gedachten kan brengen met praatjes.” Op zijn gezicht verscheen een zachtere blik en hij gaf Storm een kort en bemoedigend kneepje in zijn schouder.
Toen hij zag hoe moeizaam Storm bewoog begon hij zich pas echt vragen te stellen. Normaal zou hij zich nog niet zó slecht mogen voelen. ”Je ziet er miserabel uit, alsof je elk moment uit je vel kan springen. Begint het normaal niet pas als de maan aan de hemel staat?” Het waren nog enkele uren voordat de zon onder zou gaan, en toch leek Storm al te vechten tegen zichzelf, tegen hetgeen er in hem zat. Devon keek met een bezorgde blik in zijn ogen naar de spuit die op de knie van Hal lag, zichzelf afvragend hoe wanhopig Storm wel niet moest zijn om de vloeistof ervan in zijn arm te spuiten. Het kon niet anders dan dat het een kalmerend middel was, of iets pijnremmend, iets wat je in ieder geval niet zómaar vanuit de ziekenboeg meekreeg. Pijnstillers gaven ze je niet gemakkelijk, en als ze het gaven dan was het in de vorm van pillen. Hij moest het hebben gestolen, er was gewoon geen andere optie. Langzaam voelde Devon hoe zijn eigen hartslag lichtjes begon te stijgen. Storm had hem genoeg verhalen verteld over hoe hij was als weerwolf - of wat hij uit de krantenartikelen opmaakte -, maar Devon had het altijd zo luchtig mogelijk gehouden. Nu het moment eenmaal aangebroken was en hij voor het eerst Storm in zo'n pijn zag besefte hij pas hoe gevaarlijk deze nacht kon worden. ”Ben je er zeker van dat je het op die manier wil doen?” vroeg hij hem aarzelend toen hij zijn rugzak onder het bed uit sleepte en de kettingen hun aanwezigheid kenbaar maakten via het ijselijk klingelende geluid. Devon boog naar de rugzak toe en hing hem over zijn schouder waardoor het ijzer op zijn steenharde spieren bonkte. Hij wilde de rugzak dragen, één last minder voor Storm, al was het dragen van een rugzak niets in vergelijking met wat nog moest komen.
Oh cherie amour, pretty little one that I adore ♦ ♦ ♦
Onderwerp: Re: Don't be that fool to believe I won't hurt you. [Devon] wo nov 11, 2015 7:47 pm
"Full moon Lupos, time to trasform and become the monster."
Het was hem in ieder geval gelukt, de hele dag bij Devon uit de buurt blijven. Hij was om vier uur vannacht wakker geworden en hij wist dat Devon vroeg zou op staan maar Storm was gewoon vroeger, grotendeels te danken aan de onrustigheid waar hij al een hele week mee rond liep. Hij had niet gestudeerd, hij had amper lessen gevolgd en hij had zorgvuldig iedere knappe verschijning vermeden. Degene die niet wisten wat hij was stelden zich vragen, waar was Storm of beter, waar was Stormon want Storm had zijn kamergenoot zoveel mogelijk proberen ontwijken in de hoop dat hij Devon van gedachten kon doen veranderen. En als ze samen was dan probeerde Devon hem af te leiden, hem op te beuren maar er was niet echt veel dat hielp in situaties als deze. Dat was altijd één week van de maand die hij kwijt was plus dan nog eens de twee dagen of meer dat hij in de ziekenboeg moest doorbrengen achter een volle maan nacht. Ze waren op elkaar gewaagd maar het feit dat Devon hem niet kon vinden op school en Storm iedere keer exact wist waar zijn vriend was zei genoeg, voor vannacht was Storm sterker, het was aan Devon om de slimmere te zijn want dat was Lupos helemaal niet, die werd gedreven door zijn instinct.
Hij rook Devon nog voor hij door de deur kwam, hij hoorde hem met drie treden tegelijk de trap af komen en hij voelde tastbaar de aarzeling toen Devon de klink naar beneden duwde en om de deur heen keek. Ondanks dat Storm al zoveel had verteld over wat hij was, het schrok Devon niet af. Zelfs niet na wat er was gebeurd de vorige volle maan met Nadya. Hij vroeg zich af of zijn vriend in staat zou zijn hem pijn te doen, hij te laten afzien, hem tegen te houden wat het ook kostte. Want Storm zou het niet weten, hij werd gedreven door instinct en zat de hele nacht opgesloten tussen vier muren waar hij niet uit kon geraken. Net als iedere keer waren het een hoop vraagtekens waar hij pas de volgende ochtend antwoord op zou krijgen. Hij vroeg zich diep vanbinnen af of Nadya in de buurt zou zijn, hij hoopte van niet, hij smeekte haast van niet. Hij zou nooit twee keer dezelfde persoon voor Lupos stellen, niet met alle gevolgen dat kon hebben.
Dus toen hij opkeek zag hij gelijk de bezorgdheid bij Devon. Hij probeerde dat af te zwakken door zijn hand op te steken in een sussend gebaar, om te zeggen dat hij oké was. Maar Devon kwam naar hem toe en knielde neer waarna hij een reeks frustraties naar zijn hoofd kreeg geslingerd. ‘Dat was mijn hoofddoel van vandaag, je ontwijken. Net als de rest van de week.’ Kaatste hij gelijk terug. Zijn stem had iets grimmigs, iets scherps. Hij kneep zijn ogen toe en zette zijn vingers tegen zijn neusbrug waarna hij zachtjes zijn hoofd schudde. ‘Sorry.’ Mompelde hij. Had het niet aan Devon’s koppigheid gelegen dan had Storm al lang gewonnen maar Devon … waren beren ook zo koppig? In ieder geval kon hij geen energie missen dus knikte hij enkel maar loom op de woorden van Devon, jaja, dacht hij voor zichzelf. De, I told you so, zou voor morgenvroeg zijn, als ze misschien beide samen om de ziekenboeg lagen omdat Lupos hem half had open geklauwd of aan stukken had gescheurd. Want een draak deed hem niets, dan zou een beer dat zeker niet doen. Was er maar een manier om die idiote weerwolf wat bij te brengen van grove richtlijnen; a) neem het nooit op tegen een draak. b) Probeer jezelf niet te vermoorden in het proces.
‘Ik denk nog steeds dat het geen goed idee is.’ Mompelde hij uiteindelijk, zijn blik terug naar zijn hartslagmeter, het kalmeringsmiddel begon zijn werk te doen, goed, jammer dat hij maar zo één spuit had. Misschien zou zijn wandeling naar het bos kunnen gebeuren zonder uitbarstingen of misselijkheid. Hij hief zijn hand op voor dat Devon daar iets op kon zeggen. ‘Just saying.’ Vervolgde hij met een korte blik. Hij gooide de spuit op zijn nachtkastje en staarde naar de zak kettingen die hij vanonder het bed had getrokken. Bij de vraag van Devon keek hij verstrooid op. ‘Normaal wel maar ik heb een halve nacht gemist de vorige keer door Nadya’s hulp en ben een hele maand incidentvrij geweest dus hij heeft er heel erg veel zin in.’ Zei hij met een veelbelovende blik, alsof Lupos een derde persoon was die in de kamer stond momenteel. ‘Het is al de hele dag.’ Hij zette zijn handen achter zich op het bed en drukte zichzelf op zodat hij op zijn bed kwam te zitten. Hij voelde zich iets beter, wat slapper, maar beter door het kalmeringsmiddel. Hij zag Devon’s blik ernaar toe glijden en hij haalde kort zijn schouders op. ‘Kalmeringsmiddel, ik moet al mijn opties na gaan.’ Merkte hij afwezig op terwijl hij naar de kettingen keek, ze controlerend op hun stevigheid. Sinds Nadya maakte de kettingen hem net iets angstvalliger dan anders, hij was er niet bang voor, hij wist dat ze hem enkele uren veilig zouden houden maar op één of andere manier leken “gevangen zijn” een veel groter woord nu. Hij ritste de zak toe en bleef dan even doodstil zitten, hij kantelde zijn hoofd en luisterde naar Devon’s hartslag die langzaam een beetje was beginnen versnellen. “Ben je er zeker van dat je het op deze manier wilt doen?” Vroeg Devon. Storm kwam recht en draaide zich langzaam om naar Devon. ‘Jij ben degene met de verhoogde hartslag momenteel. Die gaat enkel maar harder beginnen kloppen.’ Merkte hij stilletjes op. Hij bleef Devon doordringend aankijken alvorens hij toe keek hoe Devon de zak over zijn schouder wierp, alsof het een zak veertjes waren. ‘Ja, dat spaart een paar uur.’ Antwoordde hij uiteindelijk. Hij liet alles achter buiten zijn hartslagmeter en bleef bij de deur staan. Hij draaide zich langzaam naar Devon en drukte zijn vuist kort tegen Devon’ borst, waarbij hij een beetje van zijn T-shirt had vast gegrepen. ‘Ik wil je niet kwijt man, dus wees voorzichtig. Als hij te extreem word trek je dan terug.’ Hij keek Devon kort aan voor hij hem los liet. Het was zijn beste vriend die hier voor hem stond, die het zou wagen vannacht, hij wilde hem niet kwijt. ‘Ik meen het, dit is je laatste kans om je terug te trekken, ik red het ook wel op mijn eentje.’ Hij trok de deur open en bleef in het deurgat talmen, oké, daar gingen ze dan, nog exact drie uur en dertig minuten te gaan …
Onderwerp: Re: Don't be that fool to believe I won't hurt you. [Devon] do nov 12, 2015 1:05 am
Don't be that fool to believe I won't hurt you.
Het handgebaar dat Storm hem toewierp stelde hem niet gerust, integendeel. Net zomin als zijn uitspraak dat deed over het feit dat hij hem voor expres de hele week ontliep. Devon zette zijn tong tegen zijn bovenste tandenrij en zuchtte diep. Kort had hij zin om zijn armen over elkaar te slaan, maar hij deed het niet. Ondanks dat Storm hem geïrriteerd had gekregen was hij niet lastig op hem, zijn reactie bewees enkel maar hoezeer hij met hem in zat, hoe erg hij naar zijn beste vriend omkeek. Maar toch leek Storm zich onmiddellijk schuldig te voelen over het hetgeen hij gezegd en gedaan had. ”Het is oke Hal.” sprak hij hem toen op een zachtere manier toe. ”Ik begrijp het lang jouw kant. Of doe mijn best om het zo goed mogelijk te begrijpen.” Kort kauwde hij op de binnenkant van zijn wang, Storm in deze toestand zien vond hij verschrikkelijk, en het zou enkel maar erger worden. ”Maar zie het ook langs mijn kant.” Devons koppigheid was zo aanwezig dat het bijna de hele kamer vulde. Niets of niemand zou hem van zijn gedachten kunnen veranderen, ook niet de blik van Hal die duizend non-verbale boodschappen aan hem doorgaf, alsof hij niet de fut had om er nog met woorden verder over door te drammen.
”Dat is ondertussen wel duidelijk ja.” zei Devon met een scheef, geforceerd grijnsje op zijn gezicht terwijl hij Hal op zijn hartslagmeter zag kijken. De ‘just saying’ en de afstandelijke blik van Hal deed hem kort zuchtten waardoor zijn gespierde borstkas net dat tikkeltje feller op en neer rees. ”De hele dag al?” Devon trok een vies gezicht en kreeg een vreemd, onaangenaam gevoel in zijn lichaam. Storm had al de hele dag lopen afzien en hij wist er gewoon totaal niets van. Hij had hem ontlopen en zelfs niet de moeite gedaan om een berichtje te sturen. ”Hoe vreemd..” was het enige wat hij erop kon zeggen. Storm had hem verteld dat alles ongeveer verliep zoals in de duistere weerwolfverhalen: ‘Mensen die bij volle maan veranderen in een bloeddorstig monster.’ Maar blijkbaar werkte het bij hem toch iets anders. De uren die Nadya hem bij zijn vorige volle maan uit zijn transformatie had weten te houden, leken er bij deze volle maan te zijn aangeplakt, want zover Devon doorheen het raam kon zien was er nog geen enkel stukje maan aan de hemel te bespeuren.
Hal begon zijn kettingen na te kijken en Devon probeerde het kille geluid te negeren, maar dat lukte allesbehalve. Hij zette een stap richting het nachtkastje van Storm en nam de injectiespuit in zijn handen. Heel voorzichtig bracht hij het naar zijn neus en rook er aan, om het ding daarna onmiddellijk weer op zijn nachtkastje te leggen en over zijn neus te wrijven als poging om de geur zo snel mogelijk weg te krijgen. ”Straf spul, daar spuiten ze een paard mee plat.” merkte hij op en liet zijn ogen enerzijds bewonderenswaardig, anderzijds argwanend over Storm gaan. Hij zat er sufjes bij maar was nog volledig operationeel, alsof het middel amper werking op hem had. Stilaan begon Devon zich af te vragen hoe sterk hij wel niet zou zijn, of beter: hoe sterk de weerwolf zou zijn.
Langzaam kwam Storm recht van het bed en richtte hij zijn ogen zijn kant. ‘Jij ben degene met de verhoogde hartslag momenteel. Die gaat enkel maar harder beginnen kloppen.’ Devon trok zijn wenkbrauwen op en haalde een hand door zijn haar. ”Gelijk heb je.” gaf hij eerlijk toe terwijl hij de zak met kettingen aannam en over zijn schouder zwierde. ”Als ik dit niet wou dan stond ik hier nu niet Hal. Wanneer ge je dat nu eens beseffen?” Devon keek hem op dezelfde doordringende manier aan totdat Hal uiteindelijk de blikkenuitwisseling eindigde en richting de deur wandelde. Met opeengeklemde kaken stapte hij hem achterna, de sporttas nog steeds over zijn schouder. Hij wilde net vragen waar ergens hij zich wilde terugtrekken in het bos, maar hij kreeg er niet de kans toe. Storm plaatste zijn vuist tegen zijn borst en door de kracht die erachter zat moest hij een stap achteruit zetten om zijn evenwicht te bewaren. Al was het waarschijnlijk niet zijn bedoeling om het zo hard te laten zijn. Devon keek omlaag, naar het stof van zijn tshirt dat hij tussen zijn lijkbleke vingers geklemd had en luisterde naar zijn woorden, die hem dieper raakten dan dat hij zelf wilde. ”Maak je geen zorgen, zo snel geraak je niet van me af. We hebben nog veel te veel verhalen om te beleven.” Voorzichtig trok hij zijn mondhoek omhoog tot een klein glimlachje. ”Laat dit er een van worden.” Niet alle verhalen in een mensenleven waren even mooi, maar dat betekende niet dat ze niet geschreven moesten worden. Een leven was met ups en downs, dat wist zowel Devon als Storm.
Storm trok de deur open en Devon zag hoe de toevallige passanten met een vreemde blik naar het duo keken. Al het vrolijke, humoristische aan hun was verdwenen en had plaats gemaakt voor een zekere ernst, iets wat de leerlingen op Genosha duidelijk niet van hen gewoon waren. ‘Ik meen het, dit is je laatste kans om je terug te trekken, ik red het ook wel op mijn eentje.’ Devon schuifelde wat opzij en keek Storm opnieuw recht in zijn ogen aan. ”Ik laat je niet alleen in dit.” zei hij in een poging om Hal wat moed te geven en legde zachtjes zijn hand op zijn schouder. ”En daarnaast, je hebt me nodig.” sprak hij hem toe met een zekere kalmte in zijn stem. ”Wie gaat je tegenhouden als deze het na een paar uur begeven?” Opnieuw liet hij de sporttas rammelen, duidend op de inhoud ervan. Terwijl Storm stond te treuzelen in de deuropening draaide Devon zich nog om en liep snel naar zijn kant van de kamer, om willekeurig een outfit uit zijn kast te halen en hem bij in de sporttas te steken. Niet alleen Hal zou het nodig hebben vannacht had hij zo de indruk. ”Laten we gaan.” fluisterde hij zachtjes en plaatste zijn vrije hand tussen de schouderbladen van Storm om hem voorzichtig over het drempeltje van de deuropening te begeleiden. Met een klap trok hij de slaapkamerdeur achter zich dicht terwijl alles langzamerhand tot hem door begon te dringen.
Oh cherie amour, pretty little one that I adore ♦ ♦ ♦
Onderwerp: Re: Don't be that fool to believe I won't hurt you. [Devon] do nov 12, 2015 8:16 pm
"Full moon Lupos, time to trasform and become the monster."
Hij had geen idee hoe Devon het deed, zo kalm blijven … want Storm had het deze week al allemaal gedaan. Hij had met dingen zitten gooien, hij had al zijn studeerwerk in één keer van zijn bureau gevaagd omdat hij zich niet kon concentreren, hij had tegen Devon lopen roepen omdat hij teveel lawaai maakte al maakte hij niet teveel lawaai, het waren gewoon de verscherpte zintuigen van Storm die dat oppikten. Storm had zelf neigingen gedaan om Devon in het haar te vliegen omdat zijn kamergenoot zo freaking kalm bleef onder dit alles. Het was een frustrerende week geweest, eentje die Devon jammer genoeg iedere maand een week voor volle maan zou mogen meemaken. Dus hij was ergens wel een klein beetje blij dat hij nu, voor de grote avond, de veranderingen begon te merken aan Devon, dat hij ook wat nerveuser was, dat zijn hart wat sneller klopte. Dat betekende dat zijn pogingen om tot Devon door te dringen ergens wel hadden gewerkt, dat afgelopen week slechts een voorproefje was van wat Lupos vannacht allemaal zou aanrichten. En toch lukt het Devon om kalm te reageren, met een oké en “ik begrijp je” praatje. Het was frustrerend, hij was frustrerend, heel deze wereld was verdorie frustrerend. Gelukkig was niets van dit gedrag echt Storm, het was meer de voorbereiding op transformatie, de stemmingswisseling van de weerwolf die naar buiten wilde komen.
Devon was verbaast geweest dat Storm al de hele dag liep te vechten tegen zijn weerwolf, eerlijk, hij was er zelf ook een beetje verbaasd door. Maar het koste hem niet veel om één plus één tot twee te brengen en dus de link te leggen tussen de verloren uren de vorige maan en het vervroegde transformeren nu. ‘Hij houdt tijd bij,’ hij keek opzij naar Devon, blij dat het kalmeringsmiddel een beetje zijn werk deed. ‘Een weerwolf die tijd bij houdt, ooit al gehoord.’ Hij forceerde een scheve glimlach op zijn bleke gezicht, grotendeels om zijn vriend ook een beetje gerust te stellen. Uiteindelijk schudde hij zijn hoofd en dacht er zelf over na, maar eigenlijk was wat hij zei niet zo gek, hoe kon hij dit anders verklaren. ‘Hij heeft zeker ook een hartslagmeter.’ Hij lachte vreugdeloos en gooide zijn hoofd achterover en keek naar het plafond. Jep, dat kalmeringsmiddel maakte hem niet alleen kalm maar ook nog eens simpel, hij vroeg zich af hoelang het zou werken.
Uiteindelijk keek hij opzij naar Devon en keek toe hoe hij de spuit nam en het onderzocht. Bij zijn opmerking haalde Storm zijn schouders op. ‘Alcohol heeft geen effect op me, of ja, na een hele kom punch,’ hij gaf Devon een veelbelovende blik, ze wisten beide wel hoe Halloween was afgelopen. ‘Dus spuit ik ook maar het driedubbele in van wat ik normaal zou mogen krijgen. Maar het werkt,’ hij zweeg en keek naar zijn hartslagmeter. ‘Voor nu, ik voel me een beetje normaler, minder opgejaagd.’ Verklaarde hij verder. Dat was een goed ding, zo kon hij het deftig tot aan het bos redden. Kon hij ook nog eens een goede plaats uit kiezen, een strategisch plan maken van hoe hij zichzelf ging vastketenen aan de kettingen om zich vervolgens ook nog eens vast te leggen. Als een hond die straf had en buiten in de regen moest slapen, daar leek het een beetje op. Hij kwam zelf ook recht en ademde langzaam, enigszins tevreden uit, door de werking die de spuit hem gaf. Devon keek hem argwaan aan, ja, normaal gezien zou hij niet mogen recht staan, hij zou kwijlend in zijn bed moeten liggen na zo’n dosis. Devon gooide de zak over zijn schouder, net zo gemakkelijk als Storm het zou doen en hij gaf één of andere opmerking over besef. ‘Laten we daar morgenvroeg op terug komen.’ Zei Strom een tikkeltje chagrijnig, oh god, dat had niet lang geduurd. Gelukkig betrapte hij zichzelf altijd op zijn scherpe kant en excuseerde hij zich dan ook meteen weer met een sorry. Devon klonk behoorlijk overtuigend aan de deur, toen Storm hem had vast gegrepen en gewaarschuwd over wat er te wachten stond. Deze nacht, als ze het beiden zouden overleven, zou StormOn naar het volgende niveau tillen, het zou ze waarschijnlijk enkel maar hechter maken, een beetje als broers. Had hij vroeger maar zo’n broer gehad als Devon, man, zijn leven was al geweldig, het zou allemaal maar geweldiger zijn geweest. ‘Wauw.’ Hij knikte vaag goedkeurend terwijl hij bleef talmen in de deur opening. ‘Dat zijn mooie woorden, zelf voor jou.’ Vervolgde hij weer met die korte golf van simpel gedrag.
Devon duwde hem haast over de drempel van hun deur terwijl hij sprak en de zak liet rammelen. Meteen ging Storm’s blik waakzaam in het rond op de hoop dat niemand dat akelige gerammel zou hebben gehoord. ‘Goed.’ Gaf hij met tegenzin toe. Devon moest er inderdaad zijn voor als die kettingen het zouden begeven, al had hij een dubbel paar en was hij van plan ze alle vier te gebruiken. Hij keek kort op zijn hartslagmeter en begon dan de gang door te wandelen. ‘Een freaking draak en een half afgevroren hand, dat is wat het vorige maan koste, ik hoop dat je creatiever bent.’ Hij draaide kort om zijn as en stak zijn handen in een onschuldig gebaar op, just saying. Buiten was het niet zo heel lawaaierig, toch had Storm even nodig om de intense prikkels van zijn omgeving te kunnen verwerken alvorens hij met Devon naast hem richting het bos wandelde. Het duurde even, de wandeling, Storm ontweek zorgvuldige iedere blik, iedere begroeting voor hen beide. De dames waren er niet blij om maar dat zou hij later wel weer goed maken. ‘Volgens wat Nadya zei focus ik me maar op één doel tegelijk, dus één mens en hij negeert alles wat in zijn weg staan, draak of beer, ik denk niet dat het er toe doet. Het is aan jou om te beslissen of je wacht met transformeren naar Ursus tot ik weerwolf ben, dan ben jij waarschijnlijk mijn slachtoffer. In het andere scenario ben je gewoon een obstakel waar hij voorbij moet, dan zal hij je normaal niets dramatisch aanrichten.’ Hij keek opzij naar Devon, bezorgd. ‘Die keuze ga ik niet voor je maken.’ Vervolgde hij. Het was eigenlijk heel simpel; of Devon was het obstakel tussen Lupos en zijn prooi, of Devon was de prooi, Ursus of niet. Hij wist niet wat van de twee beter klonk.
Toen ze bij het bos aankwamen was de zon al wat lager gezakt, twee uur, veertig minuten. Storm keek naar zijn hartslagmeter die alweer een stukje was gestegen. ‘In zover het kalmeringsmiddel.’ Mompelde hij bedenkelijk. Hij bleef bij de rand staan en ging met zijn zintuigen alle geuren en geluiden af in het bos, op zoek naar een neutrale plek voor hij weer begon te stappen. ‘Oh,’ hij draaide zich naar Devon, serieus en een tikkeltje zenuwachtig. ‘Vermoord hem niet. Hoe graag je hem dood wilt hebben, ik zit daar wel nog ergens in.’ Hij wrong er een kleine glimlach uit voor de angst en twijfel weer langzaam in zijn ogen zichtbaar werd, oh help …
Onderwerp: Re: Don't be that fool to believe I won't hurt you. [Devon] za nov 14, 2015 12:50 am
Don't be that fool to believe I won't hurt you.
Kalm blijven was het enige wat de situatie voor nu iets of wat onder controle zou houden. Niet dat zijn hartslag kalm was, integendeel, maar Devon wist dat als hij via zijn houding aan Storm zou tonen dat hij ook aardig nerveus was, dat het enkel nog maar erger zou worden. Het zou een opjut spel worden, Devon zou Storm feller opjagen en omgekeerd was het hetzelfde verhaal. Devon had een masker op gezet dat bijna doodse kalmte uitstraalde, al had hij het gevoel dat hij elk moment doorheen dat masker zou kunnen breken. Storm had hem gruwelijke dingen verteld, dingen die vannacht met hem ook zouden kunnen gebeuren. De kans was kleiner natuurlijk, Devon had een ongekende kracht, spieren van steen en kon zich bovendien transformeren tot een onnatuurlijk grote beer. Kort vroeg hij zich af of hij deze tijd van het jaar nog bruin zou kleuren, of dat de ijsbeer al boven zou komen, hij was immers al een tijdje niet meer geshift, dus hij wist het niet. Maar lang kon hij er niet over nadenken, het was alsof hij zijn aandacht enkel en alleen nog maar op Storm kon richten en hoe hij zich gedroeg. Devon merkte dat zijn veel te kalme houding een negatief effect op Storm had, maar hij wist ook dat als hij werkelijk zou tonen hoe nerveus hij was, het nog vele malen erger zou zijn.
Gelukkig leek het kalmeringmiddel effect te hebben op de weerwolf, en trok de nervositeit zich stilaan terug in het enorme lichaam van Devon, net zoals het dat ook in het lichaam van Storm leek te doen, alleen had Devon daar geen ‘paardenmiddel’ voor nodig. Hal flapte er vanalles uit, over weerwolven die de tijd bijhielden en zelfs een hartslagmeter rond hun poot droegen. In een normale situatie had Devon Storm een stoot tegen zijn schouder gegeven bij het uitkramen van die onzin, maar vanavond zat het anders. Zijn beste vriend vocht tegen een verschrikkelijk monster dat in hem zat en was terwijl nog eens high van de medicatie. Dat was een combinatie die hij nog nooit gezien had, en liever ook nooit meer wilde zien, of toch zeker niet het ‘vechten tegen de weerwolf’-gedeelte. ”Als de weerwolf even simpel is als dat jij nu bent, dan komt het vast goed vannacht.” wierp Devon hem met een weemoedige glimlach op zijn gezicht, als poging om een typisch mopje neer te zetten, al was het eigenlijk allesbehalve om mee te lachen.
De dosis van de spuit was misselijkmakend groot, zelfs zo groot dat hij een normaal persoon voor meer als een dag volledig lam kon leggen. Of dat was toch wat Devon eruit op kon maken door eraan te ruiken, hij was immers geen dokter. Allesbehalve. ”Ik heb nog een fles Jack liggen…” probeerde hij, maar bedacht zich onmiddellijk daarna dat dat geen goed idee was. Als het geen of weinig effect op hem zou hebben, zou Devon zijn favoriete goedje liever bewaren voor een moment ná de volle maan, als ze allebei veilig en wel weer op hun kamer waren. Al zou dat voor Storm nog wel enkele dagen kunnen duren. Devon fronste zijn wenkbrauwen en snoof zachtjes, waar was hij in godsnaam aan het denken? Aan het moment ná de volle maan, terwijl de maan zelf nog niet eens aan de hemel stond. ”Dat is goed.” merkte Devon met een strak knikje op en keek naar de deur. Dit was het ideale moment om te vertrekken. Beter te vroeg dan te laat, hij wilde het zich namelijk niet voorstellen hoe het zou zijn als de weerwolf zijn jacht ín de school zou laten doorgaan. ”Morgenvroeg komen we erop terug, beloofd” zei hij met een zwak knipoogje en negeerde de spottende ondertoon in de stem van zijn vriend. Hij legde de nadruk op ‘beloofd’, maar doelde eerder op de ‘morgenvroeg’, als bemoediging voor Storm dat ze er beiden levend en wel uit zouden komen. Al twijfelde hij of Storm het met zijn suffe kop zou begrijpen.
’Wauw.’ hoorde hij Hal zeggen en moest onmiddellijk met zijn ogen rollen. ’Dat zijn mooie woorden, zelf voor jou.’ Bijkomend liet hij nog een wenkbrauw omhoog gaan en keek Storm vervolgens aan. Vorige week had hij quasi hetzelfde meegemaakt, maar dan met Taylor. Ze was er stomverbaasd van geweest om in zijn ogen en handelingen een bezorgde ondertoon te zien, alsof ze nooit gedacht had dat dat kantje in hem schuil ging. En nu speelde er zich hier voor zijn neus hetzelfde verhaal af. ”Ik heb ook mijn serieuze, ‘normale’ kant hoor.” Een slap grijnsje trok over zijn lippen. Waarom stond iedereen er zo van versteld als hij deze kant van hem toonde? Devon was net zoals hun ook maar een gewoon mens - en ja -, zelfs Devon had een levensecht, kloppend hart met échte gevoelens. Maargoed dat Storm zo onder kalmeringsmiddel zat, niet alleen omdat het de weerwolf in hem een beetje tegen hield, maar ook dat het hem zo versufte dat hij misschien hetgeen Devon gezegd had zou vergeten. Hij hoorde het al zo in zijn oren weerklinken, Storm die hem plagend zou achterna zitten met die woorden. Typisch.
Het viel enorm op hoe Storm reageerde op het gerinkel van de kettingen, alsof het hem nog extra drukte op het feit dat hij er zodadelijk mee vastgemaakt ging worden. In Devons oren betekende het niets, het was gewoon het geluid van metaal op metaal. In heel zijn leven had hij één keer aan de ketting gehangen, toen hij tien jaar was vond hij het geweldig om als kleine beer doorheen het huis te hollen en een spoor van ravage achter te laten. Zijn oma was daar minder mee gezind en had hem wel honderd keer gevraagd om terug te shiften naar zijn mensen vorm. Iets wat duidelijk niet gebeurd was, want ze had er niets beters op gevonden dan een ketting om zijn hals te hangen en hem vast te maken aan het fietsenrek dat buiten stond. Uiteindelijk begon Devon zich te vervelen omdat hij geen kant op kon en had hij geen andere keuze dan opnieuw te veranderen in een ontdeugend jongetje. Kort spookte het door zijn hoofd hoe weinig hij al over zijn verhalen van vroeger aan Storm verteld had, en omgekeerd net hetzelfde. Deze avond bracht niet enkel gevaar met zich mee, maar ook een hele reeks aan ideeën voor de dagen waarop ze ‘gewoon’ StormOn waren. Dik tegen zijn goesting stemde Hal in op de woorden van Devon, waarbij hij denkbeeldig in zijn handen klapte. Met grote passen volgde hij Storm, die richting de uitgang van het schoolgebouw begon te wandelen. ”Met mijn creativiteit is niets mis, maak je daar maar geen zorgen om.” stelde hij Storm gerust. Devon had op de momenten dat Storm onuitstaanbaar was geweest, zich terug getrokken in de lounge en had daar zitten peinzen op dingen die hij zou kunnen uitproberen. Lessen mochten hem dan wel niets zeggen, maar aan dit begon hij niet onvoorbereid. Devon was niet dom. ”Plus ik denk nog altijd op dezelfde manier als ik shift, ik blijf een mens, zit enkel in een gigantisch groot lichaam.” Hij schudde van neen toen Hal zijn handen opstak en er dat typisch onschuldig blikje in zijn ogen bij liet verschijnen. Inderdaad, we shall see...
Eens buiten kreeg hij een hele uitleg over de theorie die Nadya uitgedokterd had. Het klonk allemaal heel logisch en Devon knikte als bevestiging. ”Got it.” Hij wierp kort een blikje opzij naar Hal en haalde diep adem. ”Ik kan mijn keuzes zelf maken en dat is dat ik menselijk blijf tot je getransformeerd bent, Hal.” Zijn stem had iets serieus en tegelijk iets bemoedigend. ”Niet alleen om tot het laatste moment met je te kunnen praten, maar ook om die mensen..” Hij draaide zijn hoofd en schouders naar achteren om vervolgens met zijn wijsvinger richting de school te wijzen, waar minstens honderd opgelichtte slaapkamerramen te zien waren. ”..niet in gevaar te brengen als je kettingen het begeven.” Met een stevige tred liepen ze het bos in en het viel op hoe geen van beide moeite moest doen om in de schemering te kunnen zien. Al zou Devon zelfs blind zijn weg gevonden hebben, hij kende het allemaal op zijn duimpje, elke boom, elke struik. ”Het is beter als je achter mij aan komt. Ik kan je verder het bos in leiden als het nodig is en ik kan me beter beschermen als hun. Zij weten van niets, ik wel, plús ik heb er het materiaal voor.” Devon tikte tegen zijn eigen borst, alsof hij de beer in hemzelf aanwees. Storm zag af, dat was meer als duidelijk en hij wist niet zeker of zijn boodschap tot hem doordrong, maar hij wist dat het praten hem een beetje zou afleiden.
’In zover het kalmeringsmiddel.’ Devon humde als teken dat hij het begrepen had en schraapte kort zijn keel, die droog aanvoelde. Hij concentreerde zich extra op de omgeving toen Storm tot stilstand kwam, alsof hij ook de omgeving uitkamde, enkel al met zijn gehoor en reuk. Hij wist verschillende plekken die uitstekend konden dienen, maar hij liet de keuze aan Storm. Toen hij zijn schorre stem weer hoorde keek hij opzij en zag een zenuwachtige zweem in zijn houding en voelde hij gewoon dat er een belangrijke boodschap op de tong van zijn beste vriend brandde. De boodschap overviel hem, letterlijk, op zijn schouders kwam een zwaar gevoel te liggen. ”Hal..” zei hij verbouwereerd, duidelijk van zijn stuk gebracht. ”Ik zou je nooit vermoorden.” Enkel het woord in zijn mond nemen bezorgde hem al kippenvel. Dat hij zoiets kon denken... Storm mocht wel altijd in derde persoon spreken als hij het over de weerwolf had, hij mocht het als een heel ander iets dan zichzelf zien, voor Devon was het anders. Voor hem was Storm, Storm, niets meer, niets minder. ”Mijn intentie vanavond is je tégenhouden als je kettingen dat niet meer kunnen. Ik bescherm iedereen daarbinnen, maar bescherm ook jou door ervoor te zorgen dat je morgen niet nog meer bloed aan je handen hebt.” Devon legde zachtjes zijn hand om de schouder van Hal en staarde het bos in. ”I got your back.” fluisterde hij toen zachtjes en gaf een kort kneepje in zijn schouder voordat hij hem verder het bos in volgde. Dat Storm geen levens op zijn geweten zou hebben morgenvroeg, daar zou Devon alles aan doen. Hij wist immers hoe belangrijk dat was, het was hetgeen waar alles om draaide. Maar of hij er ook voor kon zorgen dat hij geen bloed aan zijn handen had, dat was een groot vraagteken. Zolang het maar niet het bloed was van de onschuldige zielen in het schoolgebouw, of een verdwaalde ziel op het eiland de zo stom was om tijdens de volle maan buiten te komen. Who knows.
Oh cherie amour, pretty little one that I adore ♦ ♦ ♦
Onderwerp: Re: Don't be that fool to believe I won't hurt you. [Devon] za nov 14, 2015 3:56 pm
.Lupos.
I will find you, I will kill you.
Ondanks dat Storm wel heel erg simpele en dom begon te praten door het kalmeringsmiddel lukte het Devon nog steeds op serieus te reageren. Niet dat Storm het echt merkte, hij had voor een klein momentje teveel plezier met zichzelf, jee, dat was heftig spul. Niet heftig genoeg om hem er volledig mee plat te krijgen maar genoeg om even onbezorgd naar zijn nacht op te kijken. Om er een grapje over te maken ondanks dat er eigenlijk geen grapjes om gemaakt konden worden. Maar het waren een paar minuten minder stress, een paar minuten minder angst of nervositeit. Het waren een paar minuten dat Storm gewoon de versimpelde versie was van zichzelf. Een paar minuten leken niet veel in iemands ogen maar op een avond als deze betekende ze alles, ookal kon Storm er niet echt veel begrip bij opbrengen. Het was alsof zijn gedachten ergens bovenal in het heelal zweefde en hij moest schreeuwen om terug op aarde te komen. Hij vroeg zich af of het bij drugs ook zo zou zijn want nee, dat had hij nog nooit gedaan. Zeker niet als er langs je vaders kant een drugsverslaafde neef zit en je ouders daar zoveel oprechte hekel aan hebben. Storm had veel respect … ookal zou je het soms niet zeggen.
‘Simpele weerwolf.’ Herhaalde hij luidop. Hij lachte, kort, tot er iets in zijn lichaam hem aanzette weer serieus te worden. Dat middel werkte toch niet lang genoeg om er plezier aan te blijven hebben. Dat was het nadeel aan de weerwolf, alles werd zoveel sneller verwerkt dat hij liters van dat spul naar binnen zou moeten werken om het daadwerkelijk te voelen, voor langer dan een uur. Maar daar maakte hij bewust geen gebruik van, er hingen risico’s aan. Al zou helemaal platgespoten zijn wel handig zijn voor een volle maan. Moest Devon niet uit zijn kamer komen en enkel af en toe een dosis bij spuiten. Maar na zijn laatste maan had Storm geleerd dat het waarschijnlijk niet zo gemakkelijk is. Lupos eiste nu al terug zijn verloren uren op van afgelopen volle maan, laat staan dat hij een hele nacht zou missen. Alles leek momenteel heel grappig, de fles Jack die Devon bijna aanbood, het feit dat hij zei dat hij ook een normale serieuze kant had … het was allemaal heel grappig voor Storm, al hield hij zich goed in.
Het was pas als hij buiten kwam dat de werking van dat kalmeringsmiddel meteen leek uitgewerkt te zijn. Iedere zenuw in zijn lichaam stond strak, iedere pees en spier klaar voor onmiddellijke transformatie. Dus Storm werd zijn bewuste serieuze zelf en concentreerde zich op het gevoel dat hij Lupos moest tegen houden, voor minstens nog twee uur. Dat zou ideaal zijn. In twee uur kon hij een goed plek vinden, kettingen aanbrengen en hopelijk nog zorgvuldig rond zijn eigen lichaam te krijgen alvorens hij zou gaan transformeren. Hij ademde diep in waardoor alle geuren gelijk zijn lichaam binnen drongen. Voor een keer was het vlees uit de kantine niet genoeg om hem af te leiden, nu was zijn geur vooral gericht op de studenten, op hun bloed, hun zweet, hun lichaamsgeur. Nu al voelde hij dat Lupos bezig was met elimineren, die niet, misschien die, oe, die ruikt lekker en hij merkte ook gelijk hoe de wolf in hem reageerde op Devon’s geur. Storm keek kort opzij naar zijn vriend, concentreerde zich op het gevoel, alsof hij zelf degene was die een prooi aan het uitzoeken was. Lupos negeerde de geur niet maar hij was er voorzichtiger mee omdat er deels dier door zat, beer om precies te zijn. Twijfelgeval, zo voelde het aan. Storm trok zijn blik weg van Devon, bang door het gevoel dat hij net gehad had. Wat als … wat als hij enkel maar zwakker werd en de weerwolf het op tijd zou over nemen? Hij slikte de brok in zijn keel en de misselijkheid weg en staarde voor zich uit terwijl ze naar het bos wandelde.
Devon zou mens blijven, waar Storm voor gevreesd had. Maar hij had een punt, het zou zijn zinnen zetten op Devon, of beter, op Ursus en ondanks dat hij hier al twee maand was, hij had Devon nog nooit weten transformeren naar Ursus. Maar het zou geen pretje worden, voor Lupos. Hij volgde kort Devon’s vinger richting school terwijl hij verder ging. Hij stak zijn handen weg in zijn jaszakken en staarde naar het pad voor hen. ‘Ik weet niet of hij je zal blijven viseren eens je Ursus bent,’ hij keek bedenkelijk opzij naar Devon. ‘Je geur zal meer beer dan mens worden en ik heb geen idee of hij het zal blijven herkennen als mens.’ Devon zou het vast wel snappen. Hij hoopte dat Devon genoeg in de buurt bleef om het te merken als Lupos zijn visie verlegde naar een ander persoon en daar meteen kon bij ingrijpen. Hij had het aanvaard, eindelijk, hij had het aanvaard dat Devon er zou zijn om hem bij volle maan te ondersteunen en stiekem was het de grootste opluchting die er kon zijn ondanks wat er zou gebeuren.
Toen ze aan de rand van het bos stonden bleef Storm staan en lokaliseerde de juiste plaats met de minste afleiding of geuren. Hij werd hier beter in, dat maakte hem banger dan hij wilde, hij hoorde niet beter te worden, hij hoorde slechter te worden. ‘Ik word beter, dat is verontrustend.’ Mompelde hij voor zichzelf. Hij praatte eigenlijk nooit tegen zichzelf maar de angst, de nervositeit en twijfel zorgden daar blijkbaar wel voor. Hij zette terug de pas erin en werd uit zijn eigen gedachten getrokken door Devon, hij keek verward op maar was vlug weer mee met het onderwerp. “Ik zou je nooit vermoorden.” Storm nam houvast aan die woorden terwijl hij een tak opzij duwde eens ze het pad af gingen. Hij luisterde in stilte naar wat Devon nog meer te zeggen had, zijn intensies voor de komende nacht. Toen hij Devon arm over zijn schouder voelde bleef hij kort staan en keek zijn vriend nu al dankbaar aan. Hij knikte langzaam, beroerd. ‘Bedankt.’ Hij klopte kort eens op Devon’ arm voor ze verder ging. Zijn intensies waren jagen, jagen en doden, jagen en doden, niet meer, niet minder, enkel dat.
Het was een kleine open plaats, de geluiden vanuit school waren tegen de achterkant gedrukt en er geen direct verleidelijke geuren in de omgeving waren. Storm bleef staan en keek taxerend de plaats rond. Zijn blik had iets koelbloedig, gericht, emotieloos zelfs. Dit was wat hij elke maand moest doen en het werd er niet gemakkelijker op dus schakelde hij al zijn angst uit en deed gewoon wat hij moest doen. Hij keek kort naar zijn hartslagmeter en dan naar de schemering, ze hadden er een redelijke tijd op gestapt. Zijn hartslag zat net tegen de grens, hij had waarschijnlijk niet meer zoveel tijd. Hij gespte het af en gaf het aan Devon terwijl hij de zak met kettingen overnam. Hij liep naar de juiste plaats en keek naar de bomen het dichts in zijn buurt. Hij haalde de vier kettingen boven en begon ze vast te leggen rond de bomen. Het zweet parelde langs zijn voorhoofd naar beneden, zijn ogen gingen iedere keer terug naar de hemel, hij voelde de hunkeringen van de weerwolf. En hij had geen hartslagmeter nodig om het voelen, hij zette zijn vuisten tegen een boom toen hij de eerste golf voelde opkomen. De schors van de boom kraakte onder zijn kracht uit. Het kwam altijd met golven, hij wist dat ze sneller op elkaar kwamen en dat hij moest voort maken. Hij opende zijn ogen en ze hadden zijn wolvenzicht, lege agressieve ogen. Hij klikte één van de kettingen rond zijn pols, voor kleren uit te trekken had hij helaas geen tijd meer, het zou hem letterlijk ook teveel energie kosten, gelukkig had hij niet zijn beste kleren aan. Hij liep naar het midden en zette al zijn kracht op de ketting maar hij gaf niet mee, de boom gaf niet mee. Hij kneep zijn ogen dicht en liet de pijn achterwege door zich te richten op zijn menselijke zicht. Toen hij Devon terug aan keek zag hij alles weer normaal. ‘Als je me zo lang mogelijk kunt tegen houden tot de nacht om is ben je al ver. Lukt het niet dan moet je me gewoon op de ergst mogelijke manier pijn doen, dan transformeer ik normaal terug.’ Zei hij met een verward pijnlijke blik. Hij legde de kettingen vast rond zijn twee enkels en zijn andere pols toen de tweede golf kwam opzetten. Zijn huid begon zachtjes te golven, zijn hartslag schoot dubbel zo hoog toen de pijn van de transformatie door zijn lichaam begon te schieten. Hij zakte op zijn knieën, zijn vingers groeven in de grond en hij probeerde enkel maar te denken aan zijn menselijkheid terwijl de tweede golf langzaam weer weg ebde. Hij wilde niet dat Devon dit zou zien, hij wilde niets van dit alles, hij wilde de pijn weg, hij wilde het monster weg …
Onderwerp: Re: Don't be that fool to believe I won't hurt you. [Devon] zo nov 15, 2015 7:27 pm
Don't be that fool to believe I won't hurt you.
Toen ze langs elkaar doorheen de gang liepen was dat op een heel andere manier als dat ze dat gedaan hadden toen ze naar het Halloweenfeest liepen. Op hun gezichten was geen brede, uitdagende grijns terug te vinden, hun lippen stonden in een sombere boog in de plaats van dat ze naar de meisjes fluitte. En hun houding… Devon liet zijn schouders slapjes omlaag hangen, maar het kwam niet door het gewicht van de sporttas. Hij voelde zich miserabel en ergens bang, al zou hij dat niet aan Storm tonen. Kort voelde hij de blik van zijn vriend op zijn lichaam, maar hij keek niet terug. Devon was in gedachten verzonken en probeerde zichzelf kalm te houden voor zo lang dat nog ging. Langzaam maar zeker begon zijn lichaam warmer te worden dan het al reeds was en verscheen er een dun laagje zweet op zijn voorhoofd. Devon rook zichzelf, de beer in hem, maar het was bijlange niet sterk genoeg om de scherpe geur van Storm te overtreffen.
Ondanks dat Storm zo onder het kalmeringsmiddel zat slaagde hij er toch in om de boodschap van Devon te begrijpen. ’Ik weet niet of hij je zal blijven viseren eens je Ursus bent.’ Devon maakte een begrijpelijk ‘hmm’-geluidje en hees de rugzak wat beter over zijn schouder terwijl ze zij aan zij dieper en dieper het bos in liepen. Verder luisterde hij naar de theorie van Hal en kon er alleen maar op instemmen. Het was net hetzelfde als wat hij gedacht had op een van zijn filosofische momentjes in de lounge. ”Maak je daar nu alsjeblieft geen zorgen om Storm, probeer je te focussen op je ademhaling, je hartslag. Laat het denken voor één keer aan mij over. We komen er wel, ik ben niet onvoorbereid.” Devon tikte opnieuw met zijn vinger tegen zijn slaap en keek kort opzij naar Storm, die er alsmaar bleker en bleker begon uit te zien. Hij zou voor zijn vriend zorgen vannacht zoals hij dat voor niemand anders zou doen. Devon zou hem beschermen tegen zichzelf, ongeacht de gevolgen die er voor hemzelf aan vast hingen. Hij was bereid om zelf de klappen op te vangen die Storm anderen zou willen toebrengen, desnoods zette hij heel het bos ervoor op zijn kop. Niet zozeer omdat hij de onschuldige mensen wilden ‘redden’ van Lupos, maar meer omdat hij wilde dat Storm nooit zichzelf het meer kwalijk kon nemen dat hij levens nam. ”Vertrouw me.” Als Lupos was hij hulpeloos en Devon zou er zijn om hem te helpen.
’Ik word beter, dat is verontrustend.’ Devon fronste zijn wenkbrauw en voorhoofd waardoor hij er serieus uit kwam te zien, een blik die niet vaak op zijn gezicht te vinden was. ”Dan moeten we ons haasten.” sprak hij Storm toe op een motiverende manier en ademde diep in via zijn neus om nogmaals te controleren of er niemand in de buurt was. ”Bedankt.” sprak Storm hem opeens aan en Devon liet zijn blik in die van hem rustten, die iets dankbaars maar tegelijk ook iets wanhopig had. ”Je moet me niet bedanken. Daar zijn vrienden voor Hal.” Hij knipperde langzaam met zijn ogen en trok een mondhoek omhoog toen Storm hem een klopje op zijn arm gaf. Samen wandelden ze nóg dieper het bos in, de begroeiing werd dichter, de bomen werden groter. Hier en daar was een hol van een dier en Devon hoorde in de verte een kudde herten wegstuiven. Dit was het deel van het bos waar niemand ooit kwam, niet alleen omdat er geen pad was, maar ook gewoon omdat het te ver en te vermoeiend was om te wandelen. Hoe lang ze onderweg waren, daar had hij geen idee van, maar hij had zo het vermoeden dat Storm dat wel nauwlettend in de gaten zou houden.
Uiteindelijk kwamen ze op een kleine open plaats die Storm, aan zijn houding te zien, goed leek te keuren voor de nacht door te brengen. Of op zijn minst te proberen. Devon had er absoluut geen idee van hoe lang de kettingen hem in bedwang, en vooral: op deze plek zouden kunnen horen. Hij kreeg de hartslagmeter in zijn handen geduwd en Storm nam de zak zonder er enig woord aan vuil te maken van hem over. Het was alsof hij al zijn emoties uitgeschakeld had. ”Kan ik helpen?” mompelde Devon terwijl hij de hartslagmeter in de zak van zijn broek liet glijden. Antwoord kreeg hij niet, Storm zat zo in zijn eigen wereld teruggetrokken dat hij Devon niet meer leek te horen. De manier waarop hij met de kettingen om ging deed het haar op zijn armen omhoog gaan staan en een koude rilling liep over zijn rug. Het gekraak van de boom deed hem opschrikken en hij zag hoe de vuisten van Storm in de schors van de boom waren geplant. ”Het komt eraan…” fluisterde hij gepijnigd tegen zichzelf en wierp een blik naar de hemel. Toen hij weer naar Storm keek verschrok hij zich, de blauwgroene, vriendelijke ogen die hij normaal had waren veranderd. Ze hadden een vreemde vorm en het leek alsof ze recht tot in zijn ziel staarden, alsof ze hem wilden vermoorden door alleen naar hem te kijken. Devon stond op een verslagen manier te kijken naar zijn vriend die zichzelf letterlijk vastketende, hij wilde hem zo graag helpen, de pijn van hem overnemen, maar hij wist dat dat op geen enkele manier mogelijk was. Bij zijn woorden knikte hij op een zelfzekere manier. ”Het zal me lukken Hal. Je pijn doen is echt mijn allerlaatste optie.” Devon haalde een hand door zijn haar en begon langzaam heen en weer te ijsberen (:’D).
In een fractie van een seconde zakte Storm door zijn knieën en liet hij zijn vingers in de aarde dringen alsof het iets was waar hij zich aan vast kon houden. Dat Devon nerveus werd dat was duidelijk te zien. Net zoals zijn vriend parelde het zweet over zijn lichaam, zo erg dat zijn tshirt er al klam van was geworden. Was er iéts wat hij kon doen om het voor Storm aangenamer te maken? Met een triestige blik in zijn ogen keek hij naar het lichaam van Storm dat zich begon klaar te maken voor de transformatie. En toen schoten zijn gedachten naar het gesprek dat hij met hem over Nadya had gehad. Ze had met hem gepraat, het had hem afgeleid van zijn transformatie, had het misschien deels tegen gehouden. Devon peinsde over iets dat hij hem kon vragen. ”Wat is er met je vrienden gebeurd die met je mee het bos in waren gegaan die nacht?” vroeg hij stilletjes, voordat het doordrong dat dit allesbehalve een gepaste vraag geweest was. Maar het was over zijn lippen geflapt voordat hij er fatsoenlijk over nagedacht had en éigenlijk was het ook een vraag die hij eerder had willen stellen, maar gewoon niet durfde. Met een zweem van angst in zijn ogen staarde hij Storm aan. Zijn vrienden hadden in dezelfde positie gestaan als waarin Devon nu stond: Tegenover een weerwolf. Al had Devon wel het voordeel van een badass mutatie te heben, maar toch, hij was benieuwd naar de toestand waarop ze uit het bos waren geraakt die nacht. De bomen van het bos maakten een krakend geluid door de wind die door hun bladerendek speelde, alsof het bos voelde welke ‘storm’ eraan ging komen.
Oh cherie amour, pretty little one that I adore ♦ ♦ ♦
Onderwerp: Re: Don't be that fool to believe I won't hurt you. [Devon] zo nov 15, 2015 8:27 pm
.Lupos.
I will find you, I will kill you.
Zeven maanden, zeven nachten, zeven volle manen, zeven transformaties en Storm ervaarde ze allemaal een beetje anders. De eerste drie was louter overleven geweest op zijn instincten, op weg geraken van de mensen die op hem jaagde in plaats van hij op hen. Maar daarna, eens hij aanvaard had dat Lupos er voor eeuwig en altijd zou zijn, merkte hij andere dingen op. Het gruwelijkste feit bleef nog steeds dat hij zich absoluut niets kon herinneren tijdens de nacht of zelf erna. Het was één zwart gat in zijn geheugen die hij elke keer weer een beetje opvulde door naar de geruchten te luisteren over een monster dat rond dwaalde. Dat was het enige dat Storm niet kon accepteren, het gevoel van dominantie te verliezen, de leegte waar hij in viel. Verder had hij een hekel dat hij ook afhankelijk was van zijn weerwolf buiten volle maan, hij kon niet doen wat hij wilde, zeker de laatste twee weken niet meer. En dat was niet gemakkelijk voor iemand zo sociaal als Storm, iedereen stelde vragen bij zijn afwezigheid. Dat had hij afgelopen week ook gemerkt, het viel op StormOn was een beetje StormOff geweest. En Storm vond het verschrikkelijk dat hij zijn vriend daarin moest meetrekken. De laatste twee maanden voelde hij daarnaast ook dat zijn instincten en zintuigen waren verbeterd en hij wist niet of dat een goed of slecht ding was. Hij beschouwde alles betreffende zijn mutatie slecht, Lupos was slecht, sterk zijn was slecht, verscherpte zintuigen waren slecht, allemaal alleen maar omdat het tot dat ene onvermijdelijke leidde … een transformatie.
Devon gaf niet op, hij bleef Storm ervan overtuigen dat alles in orde zou komen, dat hij wist wat hij moest doen, dat hij erop voorbereidt was, dat er niets zou gebeuren waar Storm achteraf spijt zou van hebben. Ondanks dat Storm ver met zijn gedachten weg was stelden de woorden van Devon hem wel gerust. Hij luisterde ernaar, begreep ze en antwoordde soms terug, maar het was nooit niet met zijn volle aandacht. Een deeltje van hem was afgedreven naar de belangrijkste gedachten; “wat als …?” Dat was het enige wat nu door zijn hoofd spookte. Wat als hij Devon verwondde? Want als hij iemand vermoordde? Want als hij weer zoveel pijn zou lijden? … Storm was niet bang voor de pijn, oké, misschien wel maar hij wist dat het voor zijn eigen goed was dus dat maakte de gedachte eraan dragelijk. Maar na Nadya … hij had nooit gedacht dat hij zoveel ondragelijke pijn zou kunnen lijden en het dan nog overleven. Onwillekeurig vroeg hij zich af of Nadya vanuit haar raam naar het bos zou staren, of dat ze zou overvliegen omdat ze zich zorgen maakte. Hij hoopte dat ze zich geen zorgen maakte, hij hoopte dat echt maar hij wist dat de gedachte onvermijdelijk waren.
“Vertrouw me.” Die twee woorden rukten hem uit gedachten, deden hem kort opzij naar Devon kijken en namen een beetje last van zijn schouders af. Want ja, als hij één iemand vertrouwde dan was het Devon wel. Hij schudde zijn hoofd toen Devon zei dat ze zich dan wel moesten haasten. ‘Het is dat niet.’ Zei hij zachtjes, opnieuw in gedachten verzonken. Maar hij gaf er geen uitleg aan omdat het niet iets was waar hij nu energie aan wilde besteden. Ze zouden het er achteraf wel over hebben, als ze beide veilig en wel uit dit bos en hersteld waren. Bedanken was één van de weinige dingen die hij kon doen, wat kon je anders doen? Devon had zich opgegeven om een hele nacht op hem te wolfsitten, om het zo crue te zeggen. Hij kon dat Devon nooit terug betalen. Enkel door hem te bedanken en de onvoorwaardelijke trouwe vriend blijven die ze voor elkaar waren. Meer was er niet om te doen, helaas.
Hij vroeg om te helpen maar Storm had het niet gehoord. Hij was zo druk bezig met het vast leggen van de kettingen, op dezelfde monotone manier als elke avond voor volle maan. Werkwaardig genoeg kwam hij altijd vroeger en raar maar waar, hij haalde het nooit op tijd om zijn kleren nog te redden alvorens hij transformeerde. Het was alsof Lupos letterlijk wachtte tot hij in een bos was, veilig en wel met kettingen en een hoop beveiliging om Storm een beetje gerust te stellen alvorens hij de transformatie in gang zette. Deze nacht was niet veel anders, Storm was halfweg toen hij voelde hoe de transformatie langzaam in golven begon te starten. Dus het kostte Storm al zijn concentratie, alles in zijn lichaam om gewoon verder te gaan. Ketting rond de boom, zware musketon vastklikken op ketting, ketting naar het midden trekken, band controleren, slot controleren en uiteindelijk de band rond zijn pols vast leggen. Al geluk dat hij heelde want de sporen die de metalen banden achterlieten in zijn polsen waren afschuwelijk. Die routine hield hij aan tot ze alle vier aan zijn lichaam vast geklikt waren en de tweede golf kwam aanzetten. Hij zat het uit, letterlijk, hij zat op de mossige bos grond en concentreerde zich met alle macht op dat beetje menselijkheid hij wilde behouden. Iedere keer probeerde hij iets anders, zich eens concentreren op zijn hartslag, eens denken aan iets positiefs en moois, vechten tegen de transformatie, proberen zijn menselijk gedachten boven water te houden maar het had nooit gewerkt. Storm had nog nooit gewonnen van Lupos en hij zou het bijna opgeven, het zou gewoon gemakkelijker zijn als hij het liet gaan, de weerwolf gewoon naar buiten zou laten komen en de nacht afwachten, het dier zijn ding laten doen. Maar zou zat Storm nu helaas niet in elkaar.
Bij de vraag van Devon schoot zijn hoofd naar omhoog en keek hij zijn vriend aan, woordloos maar met ogen vol herinneringen. Hij had even nodig om daarop te antwoorden, meer omdat hij het allemaal opnieuw herinnerde, het begin van zijn leven als weerwolf, het stond op zijn netvlies gebrand. ‘Twee werden vermoord, één in coma en één heeft het er met kleerscheuren vanaf gebracht.’ Hij zweeg en tikte zijn vinger op zijn onderarm. ‘Ik werd gebeten.’ Er was geen litteken meer te zien vanwege zijn snelle helen maar hij wist precies waar het was. Hij keek op naar Devon en schudde kort zijn hoofd. ‘Het is de enige herinnering die ik heb over een weerwolf, dat is de weerwolf die mij beet.’ Hij klemde zijn tanden op elkaar omdat de pijn langzaam weer aan kwam te zetten. En hij wist precies hoe die weerwolf eruit had gezien alvorens hij werd gebeten, een weerwolf die Devon straks ook zou mogen ontmoeten.
En dan kwam de derde golf, degene die hij overwon of niet. Twee van de zeven keer was het hem gelukt om voorbij de derde golf te geraken. Maar hij was al verzwakt door de hele dag zo intensief te vechten dat hij wist dat het hem niet zou lukken. Hij hapte naar adem en keek kort naar Devon, zijn ogen donkerder, troebel. ‘Laat hem niet winnen.’ Prevelde hij. En dan liet hij het gewoon gaan, hij liet Lupos zijn gang gaan. En eerlijk, de wolf had er geen moeite mee. Zijn rug kwam omhoog, het gekraak van zijn botten maakte een misselijk geluid in de schemering maar niets zo mismakend aan de schreeuw van pijn die Storm uitstootte toen zijn huid begon te golven en de stugge zwarte haren erdoorheen kwamen. Zijn nagels groeiden uit tot klauwen, zijn vingers werden langzaamaan poten. Alle botten in zijn lichaam verschoven, maakten plaats, pasten zich aan voor de weerwolf. De lange zwarte stugge haren over zijn rug, de gele agressieve ogen in de oogkasten, de scherpe tanden van een moordenaar en dan was Lupos daar.
Hij stond daar, op een hoopje kleren, zijn bek een beetje open voor te hijgen. Lupos stelde niets voor, hij was groter dan een standaard wolf dan wel maar daar bleef het ook bij. Hij was heel mager, mager en vuil. Zijn hare waren stuug, lelijk, zijn staart stond wat dominant naar boven. Twee oren naar voor waarvan eentje was afgerafeld en dan die ogen. Gele ogen, agressief, leeg van iedere emotie. Hij bleef twee tellen staan, zijn kop draaide zich naar de vier kettingen, nam ze één voor één onderzoekend op alsof hij keek hoe goed werk zijn gastheer had uitgevoerd. Maar er was iets anders wat meer van zijn aandacht vroeg, mensengeur. Traag gleed zijn blik terug naar boven, naar een jongen die voor hem stond. Zijn blik gleed naar boven tot hij oogcontact had en hij bleef de jongen emotieloos aankijken. En dan trok hij zijn hoofd achteruit en maakte zich een lang klagelijk gehuil los uit zijn keel dat over de hele campus te horen moest zijn. Dat was voor hem het begin van de jacht, het begin van zijn nacht. Hij keek terug naar de jongen, trok zijn lippen op waardoor de rijen scherpe tanden te zien waren. Hij sprong niet naar voor, hij wist dat de kettingen er waren maar hij wandelde wel, geviseerd op de jongen, terwijl de kettingen met hem mee kronkelde tot hun uiterste. Mensengeur, recht voor hem, zweet dat van zijn voorhoofd parelde, snelle hartslag, snelle ademhaling, dit was zijn prooi, zijn slachtoffer voor vannacht …
Onderwerp: Re: Don't be that fool to believe I won't hurt you. [Devon] zo nov 15, 2015 9:39 pm
Don't be that fool to believe I won't hurt you.
’Het is dat niet.’ Devon keek hem niet-begrijpelijk aan en fronste zijn wenkbrauwen. Hij wou vragen wat Storm ermee bedoelde, maar de blik die de jongen op zijn gezicht droeg sprak voor zich. De vraag zou moeten wachten, voor morgen, voor volgende week. In ieder geval op een moment dat ze beide zorgeloos adem konden halen. Iets wat nu allesbehalve van toepassing was, of toch zeker niet voor Storm. ”Concentreer je gewoon op je ademhaling. Op mijn stem desnoods.” Als een echte professional ketende Storm zich vast en Devon legde een hand in zijn hals, die kletsnat aanvoelde. Langzaam maar zeker liep het adrenaline gehalte in zijn lichaam op, zijn handen begonnen te trillen, zijn pupillen werden wijder. Kortom: Devon zijn lichaam was zich klaar aan het maken, al wist het niet echt waarop. De angst en onzekerheid in zijn ogen verdween bij elke golf van pijn die Storm over zich kreeg. Devon besefte dat hij alert moest zijn, hij mocht niet twijfelen over hetgeen hij hier vannacht ging doen. Angst en onzekerheid zouden hem enkel maar belemmeren in de dingen die hij bedacht had. En als hij niet op zichzelf kon rekenen, dan was het spelletje al verloren nog voor het gespeeld was. Hij ademde diep in en uit waardoor zijn borstkas fel op en neer rees. Een voor een begon hij zijn steenharde spieren op te spannen, alsof hij uittestte of zijn lichaam nog werkte. Al was het niet zijn eigen lichaam waar hij vannacht op moest rekenen, wel op dat van de gigantische beer. Of ijsbeer.
De vraag die hij aan Storm gesteld had zinderde nog steeds in zijn hoofd na en hij hoopte uit de grond van zijn hart dat de vraag het Storm niet nog moeilijker zou maken dan dat hij het oorspronkelijk al had. Twee grote ogen keken hem aan en Devon kon de emotie er gewoon in lezen. Het was een kant van Storm die hij nog niet vaak gezien had en elke keer opnieuw deed het iets met hem. De woorden rolde over zijn lippen en kwamen als een baksteen in het gezicht van Devon aan. ”Shit man..” bromde hij en wendde zijn blik kort af. Devon wist niet wat hij erger moest vinden, het feit dat Storm zoveel van zijn vrienden verloren was, of het feit dat hij zodadelijk oog in oog zou staan met hetzelfde wezen dat zoiets veroorzaakt had. ”Het spijt me Hal.” zei hij oprecht en vond de blik van zijn beste vriend opnieuw. ”Ik kan je die slechte herinnering niet ontnemen, maar ik kan er wel voor zorgen dat er geen slechte herinneringen meer bij komen.” hij knikte bemoedigend en gaf hem nogmaals een veelbetekenend schouderklopje. Storm was Devons eerste prioriteit. Hier op Genosha, maar misschien ook wel daarbuiten. De beelden van hun eerste ontmoeting schoten weer over zijn netvlieg en hij zuchtte diep.
Storm hapte op een misselijkmakende manier naar adem en Devon besefte onmiddellijk hoe laat het was. Hun blikken kruiste, al waren de ogen die in de oogkassen van Storm stonden bijna onherkenbaar. ’Laat hem niet winnen.’ Devon kauwde hard op de binnenkant van zijn wang en het duurde niet lang vooraleer hij bloed in zijn mond proefde. Het eerste bloed van de avond, en kort vroeg hij zich af hoeveel er hier vanavond nog zou vloeien. ”Laat het maar los Storm.” zei hij met een knikje. Hij had het lang genoeg tegengehouden, de weerwolf, de pijn. Het was tijd. ”I got this.” Hij had amper die woorden in zijn mond genomen voor er een verschrikkelijk gekraak weerklonk. Devon zijn blik schoot naar de bomen waar Storm de kettingen rond bevestigd had, maar het duurde niet lang voordat hij besefte dat het iets anders was dat kraakte. Het geluid ging door merg en been, letterlijk. Zijn rug schoot in een onnatuurlijke hoek, alsof er honderd mensen in een keer gelijk aan zijn lichaam trokken. Devons ogen werden groot en hij voelde hoe zijn handen harder begonnen te trillen. Maar hij bleef staan op de plek waar hij stond, ging niet naar voor, niet naar achter. Hoe gruwelijk het aanzicht ook was, hij zou blijven kijken, hij zou Storm steunen in zijn proces ookal zou hij niet meer veel van Devons aanwezigheid merken. Naast zijn botten, maakte ook zijn huid een vreemde beweging, alsof er beestjes onder zaten die eruit wilden. Langzaam kwamen er zwarte haren kijken, die alsmaar langer werden. Haren die ruw en vuil waren, ondanks dat Storm nog niet door de modder gelopen had. ”Hal?” mompelde hij zachtjes. Devon wist niet of hij hoopte op een antwoord, of dat hij gewoon zijn stem wilde testten of hij nog werkte. Voor hij het goed en wel besefte stond hij oog in oog met een gruwelijke zwarte wolf met gele ogen. Dit was hem dus, Lupos.
Devon luisterde naar het ritmisch hijgende geluid van de wolf. Het leek alsof het beest al een enorme inspanning geleverd had, maar aangezien hij nog niet gelopen nam Devon aan dat het kwam door de innerlijke strijd die hij al met Storm gevoerd had. Hij kon het niet geloven dat hij oog in oog stond met het dier waar Storm altijd tegen moest vechten. Als je het al dier kon noemen. Maar Devon besefte maar al te goed dat zijn vriend nog ergens in dat bloeddorstig monster schuil ging. De wolf nam een agressieve houding aan, alsof hij elk moment wou aanvallen. Al leek hij tegelijk ook wel te beseffen dat hij niet weg kon door de kettingen die aan zijn lichaam bevestigd waren. Hij was slim, maar Devon moest en zou slimmer zijn. Heel plots overviel een gevoel van eenzaamheid hem. Lutteloze seconden geleden had hij nog tegen zijn beste vriend staan praten, en nu stond hij regelrecht voor een emotieloos wezen waarvan hij nog niet eens wist of het in staat was om ook maar iéts te voelen. ”Het zijn jij en ik vannacht.” fluisterde Devon hem toe en zag hoe de gehavende oren van de wolf zijn kant op gericht kwamen te staan. Hij sprak tegen zichzelf om de kille stilte die het bos met zich meebracht te doorbreken. Devon had er altijd van kunnen genieten, maar dat was vanavond niet het geval.
Alsof het dier antwoordde op hetgeen hij net gezegd had, wierp hij zijn hoofd in zijn hals en een melancholiek gehuil vulde de hemel. Het was alsof hij probeerde te communiceren met de maan die aan de hemel stond, alsof hij wilde laten weten dat hij er was. Devon staarde op dezelfde, felle manier terug in de ogen van de wolf, alsof hij hem wilde laten weten dat hij niet bang was, ondanks dat hij dit diep vanbinnen wel was. Luid snoof hij toen de wolf zijn tanden liet zien en hij kauwde opnieuw op zijn wang. ”Je moet meer uit je kast halen om me te imponeren Storm.” fluisterde hij zichzelf opnieuw toe, bewust van het feit dat hij 'Storm' gebruikt had in plaats van 'Hal'. De humor die Devon had leek nooit weg te gaan, zelfs niet in een levensgevaarlijke situatie zoals deze, het was alsof het zijn manier was om met dingen om te gaan. Hij spande zijn schouders op waardoor hij diezelfde dreigende houding over zijn – nog menselijke – lichaam kreeg. Devon wist dat hij geviseerd was, dat Storm hem als zijn prooi zou beschouwen zolang hij een mens was, maar toch shiftte hij nog niet. Het was alsof er iets diep, heel diep in hem nog steeds hoopte dat het dier toch iets of wat redelijkheid in zich had. Devon deed een paar stappen naar links en zag hoe het de wolf hetzelfde deed, of toch in hoeverre de kettingen rond zijn poten dat toelieten. Opnieuw wandelde hij naar de plaats waar hij eerst had gestaan en zag dat de wolf op dezelfde manier weer terugliep. Hij spiegelde, alsof hij het juiste moment afwachtte om zich op een of andere manier uit de kettingen te wurmen en dan met zijn opengesperde bek richting de keel van Devon te springen. Voorzichtig liet hij zich op zijn hurken zakken en streek hij met zijn vingers over de aarde. Geen enkel moment liet hij de blik van de wolf los, geen enkele beweging die het dier maakte bleef onopgemerkt. Zijn staart, zijn poten, zijn kop, alles had de aandacht van Devon. De weerwolf was niet groot, maar toch gedroeg hij zich alsof hij de koning van het bos was. Zijn innerste begon te branden en Devon wist dat het maar een klik in zijn hoofd was, maar toch wachtte hij af. Als hij shiftte dan zou het spel écht beginnen, en hij wist niet of hij daar klaar voor was. Een fellere wind stak op in het bos waardoor al het hout in de omgeving vervaarlijk begon te kraken als een gruwelijk lied voor de feitelijkheid die zich afspeelde.
Oh cherie amour, pretty little one that I adore ♦ ♦ ♦
Onderwerp: Re: Don't be that fool to believe I won't hurt you. [Devon] zo nov 15, 2015 10:22 pm
.Lupos.
I will find you, I will kill you.
Er waren nog wat stukken van woorden, stukken van zinnen die Storm had kunnen opvangen voor hij helemaal over ging naar de weerwolf. Het was niet veel maar het beetje energie die hij nodig had om daar aan te denken was een beetje rust die het terug bracht in zijn lichaam. Het was iets dat hij had ondervonden, uit ervaring, dat denken aan iets anders het een beetje afremde. Hij had vandaag non stop aan Nadya gedacht, waar zou ze zijn? Zou ze hem in de gaten houden? Hij had nooit gedacht dat één meid als haar hem zo in de ban kon houden. Want op het vlak van weerwolf ervaringen was Nadya de nummer één, ze wist het allemaal, ze kende het allemaal en ze accepteerde het ongelofelijk slechte deel van hem. Hij wist dat Devon dat ook onvoorwaardelijk zou doen na vannacht maar toch twijfelde hij. Net als altijd liet het monsterlijke deel in zijn lichaam hem steeds weer twijfelen over de bedoelingen, de daden van anderen. Hij had het al honderd keer gezegd, luidop en voor zichzelf, hij zou liever de wolven kwijt zijn dan rijk zijn, hij was liever de normale Brit met een gelukkig leven. Maar dan anderzijds zou hij nooit Devon leren kennen hebben, of Nadya, beide de ankers in zijn leven nu, beide met een veel diepere betekenis voor hem dan iemand ooit zou hebben.
“Laat het los Storm, I got this.” Het was niet dat hij ernaar luisterde maar onrechtstreeks had hij meteen de druk van de weerwolf los gelaten. Hij was op zijn zij gevallen en met de laatste restjes van zijn menselijke blik had hij naar die afschuwelijk witte bol gekeken aan de hemel. Want dat ding was zijn grootste vijand, zonder de maan zou hij het niet allemaal hebben, zou hij misschien een deftig leven hebben zoals hij altijd wilde hebben. Transformeren was voor Storm het ergste proces van de hele nacht, gewoon omdat hij zich niets herinnerde van de rest en meestal ook het terug transformeren niet voelde. Hij werd in de meeste gevallen bewusteloos wakker in zijn mensenlichaam, iets wat hij wel oké vond, het bespaarde hem energie die hij niet had op het einde van de nacht. Maar deze transformatie zat vol met energie en honger, de weerwolf was zo gedreven om te jagen maar kon het proces zijn versnellen waardoor alles zo ongelofelijk veel pijn deed. En het duurde ook voluit vijf tot tien minuten. Tien minuten waarin Storm langzaam maar zeker al zijn menselijkheid verloor en zich over gaf aan de wolf, tien minuten van helse pijn die hij wonder boven wonder iedere keer weer wist te overwinnen.
Lupos had altijd even tijd nodig, een minuutje ofzo, om alles in zijn omgeving op te nemen. Wat hem het eerste opviel was dat hij niet in een ander bos was, hij kon de oude geur van een maand geleden nog steeds oppikken en dat was uitzonderlijk. Normaal was hij elke maand op ander territorium, in een ander bos. Maar nu zat hij blijkbaar in hetzelfde bos, hij rook de zee, de deur voor zijn vrijheid. De zoute geur deed haast zijn neus krullen terwijl zijn ogen naar de kettingen gleden. Zijn oor draaide zich voor een stukje terwijl hij het gelach op ving van twee menselijke lichamen. De geestdrift, de honger, het instinct wakkerde aan naarmate hij meer geuren en geluiden hoorde vanuit zijn omgeving. Ondanks dat hij mager was, uit honger, was het niet de reden waarom hij jaagde, hij jaagde voor het plezier, voor de jacht, voor de drift, voor het angstzweet te ruiken van zijn slachtoffers op het moment hij hun keel open beet en zijn klauwen in hun lichaam krabde. En dan ging hij gewoon door naar de volgde, zonder twijfel, zonder aarzelend. Een koelbloedige moordenaar die niets in zijn weg liet staan.
Het geluid, de stem deed de weerwolf gelijk voor zich uit kijken, naar de jongen. Hij begreep hem niet, wat hij ook niet wilde. Er danste daar een brok vlees voor zijn neus, hem haast een uitnodiging gevend tot zijn keel. Lupos stelde zich ook geen vragen, dat deed hij nooit. Hij vroeg zich niet af wat die persoon hier deed, wat zijn bedoelingen waren. Voor hem was de jongen maar één ding, vlees, bloed, zweet, een prooi die hij liefst van al tussen zijn tanden wou klemmen en nooit meer los laten. Maar de jongen rook niet helemaal menselijk, hij droeg de geur van beer met zich mee, een geur die Lupos herkende. Maar het was slechts een vleugje dat verscholen lag achter al dat menselijke dat voor hem was. Het was alsof zijn ogen het vastlegde, de jongen, hij zijn neus en oren op slot zette voor enkel hem en vanaf dan besloot dat dit zijn slachtoffer zou worden. Met de trage stem had hij zijn gehuil de lucht in gestuurd, alsof hij de maan toe huilde voor deze nacht. Maar toen sprak de jongen weer en ging Lupos zijn aandacht gelijk weer naar hem, ze staarden elkaar aan, een lange tijd en er veranderde niets in de felheid van de ogen bij de jongen. Maar hij vroeg zich weer niets af, hij vroeg zich niet af waarom hij zo fel terug keek. Voor hem was het besluit al lang genomen, deze jongen zou de nacht niet overleven.
Dus toen de jongen bewoog, bewoog Lupos mee. De kettingen rinkelden over de mossige bosgrond mee terwijl zijn oren, ogen, neus helemaal op de jongen gericht waren. Nee, hij zou niet ontsnappen, Lupos kon geuren van een maand geleden terug vinden en volgen. Het zou hem niets kosten om de gemengde geur van mens en beer te volgen. De jongen hurkte neer, op maar een paar meter van Lupos af. Hij zette een stap naar voor, hij voelde de druk van de twee achterste kettingen oplopen. Hij bewoog niet terwijl de bomen zachtjes kraakten onder de druk. Met ijzer rond zijn poten gaf mee, plooide zachtjes onder de kracht dat hij erop zette. Iedere volle maan lukte het hem een beetje sneller om uit de kettingen te komen, hij voelde ook dat hij altijd een beetje sterker werd, alsof hij op een dag zijn menselijke gastheer zou kunnen overmeesteren en voor altijd een wolf blijven. Hij zette zijn voorpoten naar voor waardoor daar ook druk op kwam, hij draaide zijn oren niet naar de bomen die zachtjes kraakten onder de kracht, hij had enkel oog voor de jongen net als hij oog had voor hem. Zijn lippen waren opgetrokken, zijn tong likte langs zijn bek alvorens hij twee passen naar achter nam, alsof hij het op gaf. En dan sprong hij naar voor, de drie van de vier kettingen begaven het onmiddellijk onder de druk. Slecht één ketting bleef achter aan zijn achterpoot. Hij sprong naar de jongen, zijn klauwen zette zich vast in diens broek voor de boom hem terug op zijn plaats trok. Lupos draaide zich naar de ketting en zette zijn tanden erin, hij trok eraan. De kracht waarmee het metaal zo gemakkelijk mee boog was onbeschrijfelijk, het was hem nog nooit zo snel gelukt. Hij liep terug naar de jongen toe maar die was naar achter gegaan en de stevigste ketting hield stand. Lupos stak zijn neus in de lucht, rook het bloed, blijkbaar moesten zijn klauwen hem lichtjes geraakt hebben bij zijn eerste aanval. Maar bloed maakte hem gedrevener dan hij al was, maar één ketting en hij was vrij maar één ketting en hij zou sterven …
Onderwerp: Re: Don't be that fool to believe I won't hurt you. [Devon] di nov 17, 2015 9:47 pm
Don't be that fool to believe I won't hurt you.
Devon had met een argwanende blik in zijn ogen en pijn in zijn hart naar de transformatie van Storm staan kijken. Hij had ooit films gezien over weerwolven, mannen die net zoals Storm bij volle maan veranderde in een bloeddorstig monster. Hun transformatie had er gruwelijk uit gezien, de huid die veranderde, het gekraak van botten. Maar dít, het in levende lijven zien gebeuren.. Het was onvergelijkbaar en Devon wist dat hij nooit aan iemand zou kunnen beschrijven hoe het voelde om mee te maken. Alsof die woorden er niet voor uitgevonden waren, alsof ze gewoonweg te verschrikkelijk waren om te bestaan. Hij voelde hoe zijn eigen lichaam zich klaarmaakte, een gevoel wat hij nooit eerde gevoeld had, enkel als hij ruzie met iemand had en van plan was om op de vuist te gaan. Maar dit was niet zijn intentie, of toch niet rechtstreeks. De enige verklaring die Devon eraan kon geven was dat hij bang was. Aanval is de beste verdediging, zo klonk het gezegde dat Devon altijd voor waar hat aangenomen. Maar toen hij oog in oog stond met het moordlustige wezen, begon hij eraan te twijfelen. Aanvallen betekende verwonden, zowel voor Storm als voor Devon. En dat was iets wat hij zo lang mogelijk wilde uitstellen.
De weerwolf was duidelijk bezig met zijn omgeving te observeren, zijn rode ogen loerden het bos in en Devon hoorde zijn ademhaling nog steeds luid, alsof hij de geuren niet alleen wilde ruiken maar ook nog eens wou proeven. Devons zintuigen werkten altijd veel beter dan die van een gewoon mens, maar vanavond leek het nog gemakkelijker als anders te gaan. De adrenaline, de alertheid, het maakte van hem een nog betere jager dan dat hij zou kunnen zijn. Omdat hij niet wist hoé zich in godsnaam moest gedragen in het bijzijn van een weerwolf, was hij beginnen praten en het beest leek er onmiddellijk op te reageren. Zijn focus verlegde hij van zijn omgeving, recht in de ogen van Devon waar hij vervolgens koelbloedig in staarde en zijn lip deels opkrulde. Een hele reeks gelige, maar toch hachelijke tanden kwamen tevoorschijn, tanden die al menig levens genomen hadden. Het deed een ijskoude rilling over zijn ruggengraat lopen, alsof hij in recht naar de dood zelf staarde, Magere ‘Hal’ . Devon had hem uitgedaagd door heen en weer te lopen en dat leek hem niet te zinnen, of misschien net wel. Hij wist dat de wolf hem geviseerd had, hij was de enige menselijke geur in de nabije omgeving, en hij wist van Hal dat de wolf enkel daarachter aanging. Hij zou hem willen opjagen, verwonden, vermoorden, zonder er enige emotie bij te voelen. Een zachte zucht rolde over zijn lippen terwijl hij zich op zijn hurken zette en met zijn vingers door de aarde ging. Devon wreef met zijn vingers over elkaar en liet het zand dat hij in zijn hand had langzaam weer naar beneden dwarrelen. Als Storm losbrak was de natuur het enige wat hem kon helpen, de beer, het bos.
Een rinkelend geluid zorgde ervoor dat zijn adem kort stokte in zijn keel. De wolf kon twee passen naar voor zetten totdat hij belemmerd werd door vier ijzeren kettingen, kettingen die hem overduidelijk in de weg zaten, het was namelijk het enige wat hem en zijn ‘prooi’ gescheiden hield. Langzaam zette hij kracht en Devons blik schoot naar de dikke bomen die zachtjes begonnen te kraken, alsof ze he uitschreeuwden van pijn door de kettingen die in hun schors sneden. Devon zat muisstil en keek afwachtende, angstige ogen naar de wolf. Hij legde zijn volste vertrouwen in de kettingen, maar deed toch een schietgebedje dat ze sterk genoeg zouden zijn om Storm minstens nog enkele minuten tegen te houden totdat hij zijn gedachten op een rij gezet had. Het drong nog altijd niet tot hem door dat hij zodadelijk hetgene zou zijn wat Storm tegen zou moeten houden.
Langzaam begon het ijzer dat rond zijn voorpoten te buigen. Het was niet zozeer de ketting niet kon houden, het was meer het ijzer dat rond zijn poten zat dat zijn kracht niet verwerkt kreeg. ”Stòrm.” bromde Devon waarschuwend, zijn hartslag was zo hoog dat het er op een trillende manier uit kwam, gewoon omdat het niet anders ging. Alsof de wolf zijn dreigement verstaan had deed hij weer enkele stappen naar achteren waardoor Devon iets of wat opgelucht adem kon halen. Maar het was pure schijn. Het beest creeërde een afstand om een aanloop te nemen, iets wat Devon pas besefte toen het zijn achterpoten in de grond plantte en zijn schrale lichaam als een pijl vooruit katapulteerde. ”Shit.” fluisterde hij zichzelf toe en wilde zich rechtop duwen. Maar hij was niet snel genoeg, Storm sprong zijn richting uit met opengesperde bek en ogen die vuur spuwden. In de plaats van op te staan, liet Devon zich naar achter vallen en maakte aanstalte om achteruit te kruipen. Ondanks dat Devon snel was, slaagde hij er niet in om op tijd weg te geraken. De wolf had meer bewegingsruimte doordat hij drie van de vier kettingen los gekregen en kreeg het voor elkaar om zijn klauwen in het bovenbeen van Devon te planten. Een gesmoorde kreet van pijn weerklonk en Devon klemde zijn kaken strak op elkaar waardoor de spiertjes erin begonnen te bewegen. ”Verdomme.” vloekte hij en drukte zijn hand op de plaats waar hij zonet geraakt was terwijl hij zich weer rechtop duwde en achteruit krabbelde. De wolf mocht dan enkel vel over been zijn, maar dat vertelde niets over de kracht dat het schrale beest in zich had. ”Dus we gaan het zo spelen?” Hij wierp een blik naar zijn bovenbeen en zag dat zijn hand vol bloed hing toen hij die ervan oplichtte. Er zal een enorme scheur in zijn broek en door het gat heen kon Devon de wonde zien die de weerwolf hem had toegebracht. Zijn nagels hadden een stuk huid los van zijn spieren gelegd, maar verder geen schade gebracht, te danken aan de spieren van Devon die zo hard als steen waren. De wolf had zijn tanden in de laatste ketting gezet en langzaam maar zeker begon het tot hem door te dringen dat het tijd werd… Hij stak zijn handen in het gat van zijn broek en scheurde de volledige broekspijp er rond uit waardoor zijn bovenbeen bloot kwam te liggen. Het was eigenlijk niet nodig, want van zodra hij shifte zouden zijn kleren toch aan flarden schieten. Maar Devon wilde het nog een keer zien voordat hij aan zijn verantwoordelijkheid van vanavond begon. Met twee vingers nam hij het losse stuk vel vast en legde het weer op zijn plaats, waar hij voelde hoe het onmiddellijk weer vastgroeide aan zijn spieren. Het zou nog enkele uren duren vooraleer de wonde helemaal geheeld was, maar voor nu was hij al blij dat het hem niet meer in de ‘weg’ zou zitten. Daarna draaide hij zijn been een beetje naar buiten waardoor er aan de binnenkant van zijn bovenbeen een enorme moedervlek tevoorschijn kwam, een moedervlek in de vorm van een berenpoot. ”Het is tijd.” fluisterde hij zichzelf toe en drukte zich op van de grond waardoor hij weer op zijn benen kwam te staan.
Devon keek op de wolf neer, en kauwde opnieuw op de binnenkant van zijn wang, beseffende dat dat zodadelijk nog veel meer zou zijn. ”Doe geen gekke dingen Hal, ik wil je geen pijn doen.” Het bloed stroomde lichtjes over zijn been naar beneden, maar de wonde deed amper pijn, in ieder geval niet genoeg om hem te belemmeren in zijn bewegingen. Hij keek de wolf voor een laatste keer met zijn mensenogen aan, voordat hij ze sloot en een zijn schoenen uit trapte. Eén klik in zijn hoofd, en zijn mensenlichaam transformeerde. De kleren scheuren rond zijn lichaam uit, en nog voor er vijf seconden voorbij waren stond hij op vier poten in plaats van op twee benen. Devon kwam met een luide dreun neer op de grond waardoor de kettingen die op de grond lagen zachtjes rinkelden. Hij zette een pas naar voren, richtte zijn ronde oren naar achteren en opende zijn enorme bek om daarna een oorverdovende brul te laten weerklinken, een die net zoals de huil van Storm tot over het hele schoolterrein te horen was. De haren op de kop van de wolf golfden zachtjes mee door de luchtstroming die hij veroorzaakte, samen met wat kwijl dat uit zijn bek vloog. Met een luide, iets of wat dreigende snap liet hij zijn tanden weer op elkaar vallen en deed hij een pas naar achteren. Devon moest omlaag kijken om de wolf in zijn ogen te kijken, de wolf was namelijk niets in vergelijking met de beer die hij was. IJsbeer. Hij keek kort naar zijn voorpoten en zag hoe de haren vuilig wit waren in de plaats van donkerbruin. Het was een raar zicht, een ijsbeer ten midden van een gigantisch bos, maar zijn mutatie was nu eenmaal seizoensgebonden. Als je het zo zag zou hij wel eens de ‘geest’ van Genosha kunnen zijn. Camouflage had hij nu allesbehalve, maar dat was ook niet nodig vanavond, het waren anderen die in veiligheid gesteld moesten worden, niet Devon. Kort liet Devon zijn flanken trillen en maakte hij een luid, snuivend geluid. Zijn menselijke geur zou nog voor enkele minuten in zijn vacht hangen, maar daarna zou hij volledig naar beer ruiken. Hij had wel ideeën om Storms aandacht op zich te houden, maar het zou levensgevaarlijk zijn.
Devon bleef als een marmeren standbeeld staan, wachtte de reactie van de wolf op zijn ‘nieuwe’ lichaam af. Zijn geur zou voor nu nog interessant zijn, maar hoe zou hij reageren op het feit dat hij nu nét dat tikkeltje gevaarlijker was dan hij zonet geweest was? Zijn klauwen waren elk zo’n 15 centimeter lang en hij gebruikte ze om de aarde onder zijn poten een beetje om te spitten. Zijn lip trok hij ook wat op waardoor zijn eigen rij dodelijke tanden zichtbaar werd en dan nog gezwegen van de kilo’s spieren die over zijn lichaam verdeeld waren. Devon was niet van plan om aan te vallen, hij probeerde de wolf er gewoon van te overtuigen dat het geen zin had om hém aan te vallen of om een poging te doen om te ontsnappen. Alert bracht hij zijn hoofd omlaag, waardoor het eruit zag alsof hij boog, maar hij wilde een neutrale houding aannemen, waarin hun ogen beide op dezelfde hoogte kwamen te hangen. Zijn blik was hard, doordringend, net zoals zijn enorme hart dat het bloed rondpompte in zijn lichaam. Een zachte brom borrelde op uit zijn keel terwijl hij wachtte tot de wolf in beweging kwam, totdat hij er ook in slaagde om het de laatste ketting te doen begeven. Hij was er in geslaagd om drie kettingen in eens te vernielen, het zou dan ook niet lang meer duren vooraleer hij doorheen de laatste was. De hoop dat er nog iets van redelijkheid in het beest zat begon stilaan te vervagen.
Oh cherie amour, pretty little one that I adore ♦ ♦ ♦
Onderwerp: Re: Don't be that fool to believe I won't hurt you. [Devon] za nov 21, 2015 11:00 am
.Lupos.
I will find you, I will kill you.
Lupos voelde zich sterker, sterker dan hij zich ooit had gevoeld. Normaal zat hij in zijn gastheer en had hij pas de twee laatste weken, vooral de laatste week, een bewust idee van alles in zijn omgeving. Dan rook hij alles beter en had hij meer zin om eruit te komen. Maar nu, hij had het gevoel van nacht de hele maand gehad en dat lag waarschijnlijk aan het feit dat hij zoveel tijd was verloren de vorige volle maan. Lupos had geen gevoel voor tijd maar hij voelde wel het instinct in hem, hij voelde hoe hard zijn lichaam gehunkerd had naar die volle maan, hoe iedere zenuw in zijn magere lichaam had gereageerd op de prikkels die zijn gastheer hem had gegeven. Maar het was de mens gelukt om hem de hele maand tegen te houden en dat zorgde dat Lupos zich nog hongeriger voelde dan anders, dat zorgde ervoor dat hij meer wilde doen, op meer wilde jagen. Ondanks dat hij wist hoe zwak hij was buiten volle maan als hij transformeerde, het kon hem niet schelen, hij wilde gewoon naar buiten, er was teveel afleiding, teveel bloed en menselijke lichamen. Toch was het de mens gelukt hem stil te houden, misschien zou hij daar spijt van krijgen, misschien moest de jongen leren dat de weerwolf de Alpha was, niet hij.
En dan transformeer je en zit je meteen vast door vier kettingen, wat er vroeger altijd maar twee waren, en stond je recht tegenover een jongen die net buiten je bereik lag. De kettingen waren net niet lang genoeg en de jongen daagde hem gewoon uit waardoor ieder haar op zijn vacht recht kwam te staan, waardoor ieder beetje honger zich verzamelde in zijn lege agressieve ogen. Waardoor zijn tong over zijn tanden gleed alsof hij nu al het vlees kon proeven. Zo sterk was zijn honger, zo sterk was zijn drang om de jongen aan stukken te scheuren. Hij had ergens verstand, hij was slim maar oh … dat werd weggedrukt door alles wat hij zag en voelde, door de alles verblindende honger om de jongen aan zijn tanden te rijgen.
Lupos stelde niet veel voor als je hem zag staan. Een magere zwarte wolf met gehaverde oren en stugge lelijke haren. Toch schuilde er meer in dat magere lichaampje dan enkel honger, er schuilde snelheid en kracht, iets wat ver werd onderschat als je hem zo zag staan. Precies een straathond die van niemand de restjes kip kreeg. Daarop leek hij nu, met dezelfde honger in zijn ogen terwijl hij de jongen aan keek. Wat normaal uren kostte, was nu amper een minuut voor hij de kettingen voelde buigen onder de druk die hij erop zette. En al die tijd keek hij de jongen recht aan, terwijl hij hoorde hoe diens hart sneller begon te kloppen, hoe het zweet hem uitbrak en hij met een zekere angst naar de kettingen keek. De naam deed hem niets, hij had geen flauw idee wie Storm was of waarom hij het ook maar zei. Maar het was irritant, de jongen sprak altijd, dat was irritant. Zijn slachtoffers spraken nooit, ze gilden en renden weg. Deze bleef staan en sprak hem toe alsof hij een brave huishond was. Dat verwarde Lupos een beetje, hij wist niet zo goed wat hij ermee moest doen. Maar weer werd dat gevoel weggedrukt door alle honger die hij had. Door de drang die hij had om de jongen voor hem aan te vallen, misschien zou hij dan stoppen met praten.
Dus het had amper tijd gekost om naar voor te springen en zijn klauwen in de jongen zijn been te zetten. Hij had willen weg kruipen maar Lupos was veel sneller dan dat dus rook hij algauw bloed, het bloed van de jongen. De ketting had hem hardhandig terug op zijn plaats getrokken waardoor hij op zijn zij was gevallen. Hij kwam gelijk weer recht en begon in de ketting te kauwen terwijl zijn ogen naar de jongen bleven gaan, meer naar het bloed dat uit zijn been kwam gelopen. Bij de vraag stopte hij met kauwen in de ketting en keek de jongen weer aan. Keek toe hoe hij … niet … vluchtte en hoe hij zich tot zijn been richtte. De koperachtige geur van het bloed deed zijn tong over zijn tanden en lippen glijden, zijn neus sperde zich open en toe terwijl hij al het heerlijke uit de lucht probeerde op te nemen alvorens hij zijn sterke kaken weer in de kettingen zette. Hij liet afdrukken achter, hij liet zelf buigingen in het ijzer achter. En toen stopte de jongen met bloeden en richtte Lupos zijn kop terug op. Hij was niet weg gerend en hij was gestopt met bloeden … zijn slachtoffers stopten nooit met bloeden. Ze bleven bloeden tot hij ze nog meer aan het bloeden bracht. Deze niet, hij genas? Toen de jongen zich weer opdrukte liet Lupos de ketting van tussen zijn tanden los en draaide hij zich opnieuw naar de jongen. Hij was precies wel heel zelfzeker en dat was verwarrend voor Lupos, hij had nog nooit een slachtoffer gehad, een mens gehad, die zelfzeker was. Dat hoorde ook niet, hij was de baas van de voedselketen, niet een doorsnee jongen.
“Doe geen gekke dingen Hal, ik wil je geen pijn doen.” Sprak de jongen, maar voor Lupos was het niets meer dan een ongekend gebrabbel. En toen veranderde de jongen, Lupos zette een stap achteruit en keek toe hoe de jongen in een gigantische ijsbeer veranderde, vandaar de berengeur. Hij had nog nooit slachtoffers gehad die konden veranderen naar een dier, wat was dit voor plaats? Het beest landde op zijn voorpoten en brulde naar hem, zo hard dat al het haar op zijn lichaam naar achter werd gerukt. Toch veranderde er niets in zijn blik, hij rook nog steeds de mens, hij rook nog steeds het bloed in de lucht, de mens was er nog, alleen in een beer. Dat was het enige waar Lupos naar streefde, naar de menselijk geur in de lucht, naar het spoor van zijn slachtoffer die nu naar de beer leidde. Het was het enige wat telde, het bloed, de geur van mens, zijn slachtoffer.
De beer bleef onbeweeglijk stil staan, met uitzondering van een grom die Lupos helemaal niets deed. Hij was niet ingesteld op angst, hij had het ook nooit gekend. Daarnaast was ook alles gericht op het jagen en de drift dus er was voor niets anders plaats in zijn lichaam. Hij trok zijn achterpoot met één snokje naar voor waardoor de ketting waar hij had aan zitten knagen brak, als een twijgje aan de bomen. Nu was hij vrij, hij voelde zijn vrijheid, hij zag zijn slachtoffer dus het koste maar één minuut voor hem om al het zwarte haar op zijn huid recht te krijgen, zijn tanden te tonen, te grommen en naar voor te springen, recht op die ijsbeer af, de mens die hij erin rook. Het beest mocht dan wel zoveel groter zijn dan hem, het was niets iets waar Lupos zich zorgen om maakte, hij dacht enkel maar aan hoe graag dood hij het zou willen. Dus zijn klauwen zonken weg in diens harige witte vacht terwijl zijn tanden op zoek gingen naar vlees, naar een manier om langs die staalharde spieren te geraken en hem te vermoorden …
Onderwerp: Re: Don't be that fool to believe I won't hurt you. [Devon] di nov 24, 2015 9:51 pm
Don't be that fool to believe I won't hurt you.
Devon was anders dan de slachtoffers die Storm in het afgelopen half jaar voor zich had gehad. Hij was bang, dat was duidelijk, maar hij hield stand in de plaats van er krijsend vandoor te gaan. Devon had een missie, eentje die op alle gebieden in ging tegen de missie die de weerwolf voor ogen had. Moorden. Daarnaast had hij manieren om zichzelf te beschermen, in tegenstelling tot de ‘gewone’ mensen waarop hij gejaagd had. Manieren in het meervoud was niet correct, het was eerder één manier, een gróte manier. Alle handelingen die hij stelde leken de wolf te irriteren, zijn stem als hij sprak, de bewegingen die hij maakte. Maar er was een ding waar de wolf zich nog meer aan stoorde, aan zijn hartslag die alsmaar hoger en hoger werd in de plaats van op te houden. Want dat was waar Hal, de weerwolf naar streefde: Het doen stoppen van iemands hartslag. Pas dan zou hij voldoening hebben en zou hij op zoek kunnen gaan naar zijn volgende prooi.
Op een bepaald moment leek het geduld van het monster op en deed hij een poging om Devon serieus te verwonden. Als het niet van de terugslag van de kettingen was, dan had hij waarschijnlijk de strijd al verloren voordat hij gestreden was. En het was door dat dat Devon zich bewust werd dat het tijd was. Het was tijd dat hij de kettingen ging aflossen alsof ze partners waren die Storm in bedwang zouden houden. Al had hij niet echt op hun steun kunnen rekenen. Zijn reactie erop was om te transformeren tot een massieve ijsbeer en zijn aannwezigheid duidelijk te maken door een oorverdovend gebrul, net in het gezicht van de wolf. Maar buiten het feit dat er enkele haren rond zijn kop bewogen, deed het hem niets. In zijn ogen bleef die kille blik staan, een blik die Devon gewoonweg niet herkende omdat hij hem nog nooit gezien had. Hij wist niet dat er wezens in staat waren om zo emotieloos naar de wereld te kijken.
Niets leek hem te deren, niet zijn grootte, niet de kleur van zijn vacht, evenmin als de scherpte van zijn klauwen en tanden. Storm in menselijke vorm zou hij in deze vorm misschien wel kunnen imponeren, maar voor de weerwolf leek dat niet te gelden. Devon snoof luid en de hete lucht die hij via zijn neus uitademde vormde kleine wolkjes. Het deed hem aan een draak denken, aan Nadya. Hij vroeg zich af welke gedachten er door haar hoofd gespookt hadden toen ze op dezelfde manier als Devon voor Storm had gestaan. Ze was in staat geweest om Storm zodanig te verwondden dat hij terug shifte en hem daarna in menselijke vorm te houden, maar Devon vreesde ervoor of hij daartoe in staat zou zijn als het er vannacht op aan zou komen. Met een knerpend geluid spatte ook de laatste ketting stuk en was de weerwolf vrij. Lang had hij er niet voor nodig om daarachter te komen. In minder dan een minuut was de houding van de wolf van agressief naar.. nóg agressiever gegaan. Alle vuile haren op zijn tengere lichaam stonden rechtop en zijn gelige tanden hadden toch een vervaarlijke glans in het licht van de maan. Met een ongekende kracht stootte de wolf zich af en leek als het ware naar Devon toe te vliegen.
Hij landde achter op zijn brede hals en kwam tot stilstand vooraan op zijn rug. De poten van de wolf zonken weg in zijn dikke, witte pels en hij hoorde hoe de kaken van de wolf op elkaar klemden in de hoop er een stuk vlees tussen te proeven. Storm had het goed bekeken, hij was over de kop van Devon gesprongen en had zo zijn enorme bek gevuld met enorme tanden weten te vermijden. Devon brulde luid en probeerde zijn kop zodanig te draaien dat hij de weerwolf met een stoot van zijn neus van zijn rug zou afkrijgen. Maar door zijn gespierde nek geraakte hij niet zo ver. Het duurde even voordat Storm doorheen zijn dikke vacht was, maar uiteindelijk voelde hij wel hoe de vlijmscherpe tanden van de wolf in zijn huid zonken. Opnieuw een oorverdovende brul en Devon kwam tot het besef dat hij op deze manier nooit zou kunnen ‘winnen’. Al was winnen niet zijn bedoeling, het was eerder ‘overleven’. Hij duwde zich met zijn voorpoten af tegen de aarde en kwam gemakkelijk op zijn achterpoten te staan, waardoor hij met zijn hoofd bijna tot in de kruin van de bomen kwam die boven hen hingen. Zijn rechterpoot bracht hij voor zijn borst door, over zijn linkerschouder en probeerde op die manier om uit te halen naar de wolf die nog steeds zijn tanden in zijn huid had staan. Maar door zijn omvang geraakte hij gewoon niet aan de plaats waar Storm zich vastgeklemd had. Een ijzerachtige geur vulde zijn neusgaten wat erop duidde dat Hal aardig zijn best deed om hem te verwonden, vermoorden. Maar Devon rook ook hoe zijn mensengeur langzaam uit de vacht van de beer weggewaaid werd en hoe hij alsmaar meer en meer naar beer begon te ruiken, zeker nu de geur van berenbloed de overhand nam. Vroeg of laat zou Storm zijn interesse in hem verliezen en zou hij op zoek gaan naar vers mensenbloed, prooien die hij wel kon ontnemen van hun leven. De vraag was alleen hoe lang dat nog zou duren.
Het adrenalineniveau in zijn lichaam steeg met enorme maten, waardoor alle spieren in zijn lichaam nog feller begonnen op te spannen. De plaats waar Storm zich had vastgeklemd begon langzaam maar zeker pijn te doen. Een stekende, enorm vervelende pijn die Devon liefst zo snel mogelijk van zich af wilde hebben. Zonder er verder bij na te denken liet hij zich opzij vallen en kwam met een enorme dreun op de grond terecht, waardoor de kettingen die in de buurt lagen opnieuw melancholiek ringelden. Hij belandde met zijn enorme gewicht half op de wolf en voelde hoe zijn greep verslapte, wat Devon als de ultieme kans zag om aan zijn ‘greep’ te ontsnappen. Zo soepel als dat kon voor zijn omvangrijke lichaam kwam hij recht en trapte met zijn achterpoot tegen de wolf waardoor die letterlijk van hem weggeslingerd werd. Dat gepaard met een schreeuwende pijn in zijn bovenrug en schouder doordat Storm gewoon een stuk huid met hem mee nam. Devon bromde luid waardoor zijn flanken trilden en hij draaide zich om zodat hij kon kijken naar de plaats waar de wolf beland was. Langs de wolf lag een stuk van zijn huid waar zijn witte pels nog aan vast zat. Het beest had lettelijk een hap uit hem genomen, wat ook onmiddellijk de verklaring was voor het dunne stroompje bloed dat zich over zijn schouder een baan naar beneden zocht. Het bloed stak fel af tegen zijn witte vacht, maar Devon vestigde zijn aandacht er niet lang op. Hij keek de wolf opnieuw strak aan en ademde waarschuwend diep in en uit. Opnieuw stonden ze oog in oog tegenover elkaar. Devon was benieuwd wat zijn volgende zet was, benieuwd of hij zijn interesse in de beer behield, of op zoek zou gaan naar een naar-mens-ruikende prooi. De tijd van spreken was al lang vervlogen tijd, vanaf nu was het enkel nog doen.
Oh cherie amour, pretty little one that I adore ♦ ♦ ♦
Onderwerp: Re: Don't be that fool to believe I won't hurt you. [Devon] wo nov 25, 2015 9:19 pm
.Lupos.
I will find you, I will kill you.
Deze plaats was voor Lupos altijd anders geweest. Ondanks dat hij zich nooit kon herinneren wat zijn acties waren in vorige transformaties wist hij wel altijd wie zijn slachtoffers waren. Vorige volle maan was dat een jongen en had hij uiteindelijk tegenover een groot gevleugeld monster gestaan waarvan hij de geur nooit eerder had geroken. Nu had hij ook tegenover een jongen gestaan en die werd een groot, uit de kluiten gewassen ijsbeer. De geuren waren hier anders, allemaal gemengd met kleine details. Net als hij naar beer had geroken had de jongen van zijn vorige volle maan naar iet chemisch geroken. Alles aan dit, water omringde, eiland was anders maar hij hoefde zich er niet bij aan te passen want ondanks dat alles anders was … het was precies hetzelfde voor de weerwolf. Hij had slachtoffers om op te jagen en dat was het enige wat telde. En hoe groot en wit die beer voor hem ook was, hij rook naar mens en dat was exact hetgeen waar Lupos op mikte. Mensen om op te jagen, in dit geval een beer die naar mens rook. Voor hem maakte het in ieder geval weinig verschil.
Het duurde even voor Lupos vlees tussen zijn tanden had. Zijn voorpoten klauwden in diens vacht op zoek naar houvast terwijl zijn tanden dieper wegzonken in de witte harige huid van de beer. Alles onder die huid leek keihard en hij geraakte dus ook niet verder dan de oppervlakkige dikke huid terwijl zijn klauwen houvast probeerden te vinden in de spieren ervan. De meeste van zijn slachtoffers waren behoorlijk gewillig, ondanks dat hij een magere wolf leek had hij ontzettend veel kracht om een volwassen persoon omver te krijgen. Alleen was deze ijsbeer niet zo gewillig naar zijn wens dus moest Lupos het doen met tanden en klauwen, de enige twee wapens die hij had. Zijn klauwen hadden de meeste kracht, zowel voor afzet, snelheid en als voor kracht. Zijn tanden kende dodelijkheid, hij sloot ze en ze gingen niet meer open. Mechanisch, door alle kracht die hij in zijn lichaam had zitten bewogen ze geen centimeter nadat hij iets er tussen had geklemd. Dus die ijsbeer kon veel proberen maar de huid bleef tot zijn tanden geklemd zitten, net lang genoeg tot hij het eraf zou scheuren of de beer het zou opgeven. Al was de vastberadenheid in diens ogen, in het eerdere menselijke lichaam iets dat Lupos waarschuwde dat opgeven niet op zijn planning stond.
De brullen waren oorverdovend, Lupos hield de zijne tegen zijn nek terwijl hij zijn voorpoten afdrukte tegen diens pels om zo huid te kunnen los trekken. Tot de beer recht kwam te staan op zijn achterpoten maar ook dan lieten zijn tanden niet los. Hij moest wel met zijn nagels beginnen klauwen om een beetje houvast te vinden op de pels van de ijsbeer. De geur van het bloed dat zich langzaam en oppervlakkig begon los te maken zette al Lupos zijn zintuigen op scherper. Hij snoof het in, zijn neusgaten sperden zich opnieuw en opnieuw over terwijl het bloed in zijn lichaam gejaagder en gejaagder begon te stromen. Maar die geur droeg nog iets veel sterkers met zich mee, de muskusachtige geur van beer, van dierlijk instinct. Voor even moest de weerwolf zijn best doen om het beetje menselijke in het vlees te proeven. Om niet meteen los te laten van het dier want ondanks dat hij een ervaren jager was, hij had nog nooit andere dieren vermoord. Soms rook hij het, als een luchtbelletje dat zich van de vacht los maakte, menselijkheid. Dat beetje menselijkheid was zo intens voor Lupos dat hij gewoon houvast hield, er honderd procent zeker van te zijn dat deze beer met mensengeur de nacht niet zou overleven.
De beer liet zich vallen, Lupos geraakte met half zijn gewicht onder het gigantische beest door en hij trok een stuk vlees tussen zijn tanden van diens vacht. Er kwam geen piep ondanks de druk die het gewicht op zijn botten zette. Hij kreeg een trap in zijn lichaam en Lupos slingerde tegen een boom, hij voelde zijn ruggengraat protesteren en hij zou gejankt hebben als het niet was voor het stuk vlees tussen zijn tanden. Het duurde dan ook enkele tellen voor hij recht klauterde en het stuk vlees van tussen zijn tanden liet vallen. Hij trok zijn lippen op terwijl zijn tong langs zijn bebloede tanden gleed terwijl hij naar de lap huid keek. Er was niets menselijks meer aan, ieder geurtje was uit de lucht verdwenen. Hij stak zijn neus naar boven, probeerde achter die ene geur te gaan maar hij rook het niet meer. Het was opslag weg, verdwenen door de geur van beer. Dus ging zijn neus opnieuw op zoek naar menselijke geuren en die vond hij … of liever, dat hoorde hij. ‘Die brul kwam van hier!’ De wolf kantelde zijn hoofd, draaide zijn gevaarlijke ogen naar een zestal tieners die tussen de bomen hun kant uit kwamen. Omdat hij in de schaduw stond en gitzwart was werd hij niet als eerste gespot, de ijsbeer daarentegen wel. Wat was het met mensen die tegen de late avond in de bossen rond dwaalden? Alsof het hun enige bezigheid was. ‘Check dit.’ Riep een gast die wees naar de ijsbeer. ‘Hij is gewond, hij bloed.’ Wees een meisje. Zes van hen, vier meisje, twee jongens. Lupos likte langs zijn lippen, nam van ieder van hen hun geur vast en stapte langzaam en geruisloos door de schaduwen naar hen toe. Tot de nuchterste van de zes hem uiteindelijk spotte, twee oranjerode ogen die vanuit de schaduw staarde, leeg en gevaarlijk. ‘Check die!’ Wees hij naar Lupos. De weerwolf draaide zijn hoofd voor een seconde, naar de ijsbeer, alsof hij hem op één of andere manier probeerde uit te dagen. En dan sprong hij naar voor, het zestal begon te gillen, ervandoor te rennen. Maar Lupos was sneller, hij klauw haalde uit, tackelde één van de meisjes waardoor ze lelijk schrammen kreeg op haar been. De ander was zo fel om hem met een houten stok aan te vallen en Lupos hoorde de ijsbeer naderen. Hij zette zijn tanden in het meisje haar arm waardoor haar gegil het bos vulde. Hij draaide zich naar de ijsbeer en blafte waarschuwend, dit was zijn prooi, zijn slachtoffer. Hij trok zijn lippen op, ontblootte zijn tanden terwijl hij beschermend over het meisje heen stond die schreeuwde om hulp. Lupos had ook voor twee dingen nu, één was de ijsbeer die hem zijn slachtoffer gewelddadig wou afnemen en twee was het meisje, waarvan haar bloed meer met hem deed dan mogelijk was. Hij wilde haar vermoorden, er waren nog steeds vijf andere slachtoffers op de vlucht …